ECLI:NL:RBROT:2020:13302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
C/10/589641 / HA ZA 20-60
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst betreffende een pizzeria en de betaling van de koopprijs in termijnen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst tussen twee partijen met betrekking tot een pizzeria. De rechtbank heeft op 19 augustus 2020 een vonnis gewezen in een verzetprocedure, waarin de vraag centraal stond of de geopposeerde, [naam geopposeerde], de overeenkomst rechtsgeldig kon ontbinden. De ontbinding was gebaseerd op het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichtingen door de opposant, [naam opposant]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de koopprijs in termijnen moest worden betaald, maar dat de opposant in gebreke was gebleven met de betaling van meerdere termijnen. De geopposeerde had de overeenkomst ontbonden op grond van een ontbindende voorwaarde die was opgenomen in de overeenkomst.

De rechtbank heeft de bewijslast gelegd bij de opposant, die stelde dat hij alle betalingen had voldaan, maar niet kon aantonen dat hij de verschuldigde bedragen contant had betaald aan de geopposeerde. De rechtbank heeft de opposant in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling. De beslissing over de door de geopposeerde gevorderde (boete)rente is aangehouden, evenals verdere beslissingen in de reconventie. De rechtbank heeft de partijen en hun advocaten in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vorderingen en heeft een datum vastgesteld voor een eventueel getuigenverhoor.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589641 / HA ZA 20-60
Vonnis van 19 augustus 2020
in de zaak van
[naam geopposeerde],
wonende te [woonplaats geopposeerde] ,
geopposeerde in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te 's-Gravenhage,
tegen
[naam opposant] ,handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats oppposant] ,
opposant in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L. Stolk-Hogeterp te Zaandam.
Partijen zullen hierna [naam geopposeerde] en [naam opposant] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (inleidende) dagvaarding tevens vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van 12 september 2019 met producties;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 30 oktober 2019 met zaak-/rolnummer 582456 / HA ZA 19-875;
  • de verzetdagvaarding tevens houdend eis in reconventie en vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van [naam opposant] van 6 januari 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van [naam geopposeerde] met producties;
  • het vonnis in incident van deze rechtbank van 11 maart 2020 met zaak-/rolnummer
589757 / KG ZA 20-33;
  • de rolbeslissing om geen mondelinge behandeling te bepalen, maar de zaak te verwijzen naar de rol voor conclusie van antwoord in oppositie van [naam geopposeerde] ;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van [naam geopposeerde] ;
  • de conclusie van repliek in oppositie tevens akte actualisering eis/vermeerdering eis in reconventie van [naam opposant] , met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar r.o. 2 van voornoemd vonnis in incident.

3..Het geschil

3.1.
Het geschil is uiteengezet in r.o. 3 van voornoemd vonnis in incident.
3.2.
[naam opposant] heeft daarna zijn eis in reconventie met de volgende vordering “geactualiseerd en vermeerderd”:
III. [naam geopposeerde] te veroordelen vanaf 10 augustus 2019 tot het moment dat het restaurant weer ter vrije beschikking aan [naam opposant] wordt gesteld de schade welke [naam opposant] lijdt aan [naam opposant] te vergoeden, derhalve een bedrag van € 2.913,00 per maand, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
Het oude nummer III van de vordering in reconventie (in het vonnis in incident weergegeven met nummer iii) is nummer IV geworden enz.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Zoals al is overwogen in r.o. 5.10 van het vonnis in incident, betreft de kern van het geschil de vraag of [naam geopposeerde] de (koop)overeenkomst tussen hem en [naam opposant] op 2 augustus 2019 buitengerechtelijk mocht ontbinden.
4.2.
[naam geopposeerde] stelt dat aan de ontbindende voorwaarde zoals opgenomen in artikel 7 van de overeenkomst is voldaan. In die bepaling is vastgelegd dat [naam opposant] de koopprijs (van € 40.000,-) in 25 termijnen van € 1.600,- zal voldoen, waarbij de eerste termijn zal worden voldaan bij levering en de daaropvolgende termijnen op iedere eerste dag van de maand.
Tevens is in artikel 7 bepaald dat indien [naam opposant] drie maanden niet aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen voldoet, [naam geopposeerde] opnieuw het eigendom verkrijgt over het restaurant ‘Pyramide’ en dat de reeds voldane maandelijkse termijnen niet worden gerestitueerd. [naam opposant] heeft de eerste door hem verschuldigde termijn, die op datum van levering had moeten worden betaald, dus per 1 april 2018, meteen al niet tijdig voldaan door deze pas op 30 april 2018 te betalen. Daarna heeft [naam opposant] de door hem verschuldigde termijnen steeds ruim een maand later betaald dan was overeengekomen, zoals blijkt uit de overgelegde bankafschriften en daarop voorkomende omschrijvingen. [naam opposant] heeft vervolgens de termijn per 1 oktober 2018 niet betaald, als ervan wordt uitgegaan dat de betalingen die [naam opposant] heeft gedaan op 20 november en 21 december 2018 aan de maanden november en december van dat jaar worden toegerekend. Over 2018 is [naam opposant] dus één maandtermijn verschuldigd gebleven. De tweede maandtermijn die [naam opposant] verschuldigd is gebleven is die per 1 februari 2019. [naam geopposeerde] heeft [naam opposant] op de betalingsachterstand van twee maanden bij brieven van 5 en 6 mei 2019 aangesproken. Daarbij heeft [naam geopposeerde] [naam opposant] erop gewezen dat bij niet tijdige van drie maandtermijnen het restaurant weer eigendom van [naam geopposeerde] zou worden. [naam opposant] heeft niet op deze brieven gereageerd en de betalingsachterstand niet ingelopen. Ten slotte is [naam opposant] door de advocaat van [naam geopposeerde] aangeschreven bij brieven van 28 juni 2019 en 12 juli 2019. In laatstgenoemde brief is [naam opposant] uitdrukkelijk meegedeeld dat hij gehouden was de betaling voor de maand augustus 2019 tijdig te voldoen, dus uiterlijk op 1 augustus 2019, en dat indien betaling niet uiterlijk op die dag op de bankrekening van [naam geopposeerde] zou zijn ontvangen, de koopovereenkomst van het restaurant zou worden ontbonden. Aangezien [naam opposant] ook de betaling van augustus 2019 niet tijdig heeft voldaan, zijn drie maanden achterstand ontstaan, aldus steeds [naam geopposeerde] , waarna [naam geopposeerde] op grond van voornoemd artikel de overeenkomst met zijn brief van 2 augustus 2019 heeft ontbonden.
4.3.
[naam opposant] voert aan dat hij alle betalingen heeft voldaan, waardoor niet kan worden gesproken van een betalingsachterstand en dat [naam geopposeerde] daarom niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. Volgens [naam opposant] zijn weliswaar geen bankbetalingen verricht per 1 mei 2018 en februari 2019, maar heeft hij de bedragen die hij over deze maanden verschuldigd was op verzoek van [naam geopposeerde] contant aan [naam geopposeerde] voldaan, omdat [naam geopposeerde] het geld nodig had om naar Egypte te gaan. [naam opposant] betwist niet dat hij de door hem te verrichten betalingen veelal niet de eerste van de maand heeft voldaan, maar stelt dat hij deze wel steeds in de maand dat deze verschuldigd werden betaald heeft. Deze wijze van betaling is volgens [naam opposant] door [naam geopposeerde] akkoord bevonden. Partijen zouden een regeling zijn overeengekomen en de verplichtingen voorvloeiende uit de koopovereenkomst zouden in deze context van die regeling dienen te worden beschouwd. [naam opposant] stelt dat hij er in ieder geval gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat partijen in afwijking van de overeenkomst een flexibele regeling zijn overeengekomen, waarbij [naam geopposeerde] heeft toegelaten dat betalingen niet op de eerste van de maand voldaan dienden te zijn. De buitengerechtelijke ontbinding is volgens [naam opposant] ten slotte, gelet op een en ander, ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op [naam opposant] rust de bewijslast van zijn stelling dat hij de per 1 mei 2018 en 1 februari 2019 verschuldigde maandtermijnen van € 1.600,- contant aan [naam geopposeerde] heeft voldaan. [naam opposant] heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan. In het bijzonder heeft hij aangeboden zichzelf als getuige te doen horen. [naam opposant] zal in de gelegenheid worden gesteld het bewijs van de gestelde contante betalingen te leveren.
4.5.
Wanneer vast komt te staan dat [naam opposant] op verzoek van [naam geopposeerde] de twee maandtermijnen contant aan [naam geopposeerde] heeft voldaan, heeft [naam opposant] geen betalingsachterstand van drie maandtermijnen doen ontstaan en is daarmee niet voldaan aan de ontbindende voorwaarde zoals opgenomen in artikel 7 van de koopovereenkomst. In dat geval moet de conclusie zijn dat [naam geopposeerde] de koopovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden. Het verstekvonnis zal dan niet in stand kunnen blijven.
4.6.
Wanneer niet komt vast te staan dat [naam opposant] op verzoek van [naam geopposeerde] twee maanden contant aan [naam geopposeerde] heeft voldaan, dan is naar het oordeel van de rechtbank aan de ontbindende voorwaarde per 1 augustus 2019 voldaan en kon [naam geopposeerde] de overeenkomst rechtsgeldig ontbinden. De omstandigheid dat [naam geopposeerde] niet heeft geprotesteerd tegen de te late betalingen, zoals aangevoerd door [naam opposant] , maakt niet dat enkel op grond daarvan kan worden vastgesteld dat een nadere overeenkomst in de zin van artikel 6:217 BW tot stand is gekomen of dat [naam opposant] daarop mocht vertrouwen. Van belang is dat [naam opposant] in elk geval in de brief van de advocaat van [naam geopposeerde] van 12 juli 2019 erop is gewezen dat hij uiterlijk op 1 augustus 2019 de per die datum verschuldigde termijn diende te hebben betaald, bij gebreke waarvan de ontbinding van de koopovereenkomst zou worden ingeroepen. Feitelijk staat vast dat [naam opposant] de betaling eerst op 8 augustus 2019 heeft gedaan. Aan het verweer van [naam opposant] dat hij de brieven van (de advocaat van) [naam geopposeerde] niet op het adres van het restaurant, waarnaar deze volgens het briefhoofd zijn verzonden, heeft ontvangen, wordt als niet ter zake doend voorbij gegaan. [naam opposant] betwist immers niet dat de brieven van de advocaat van [naam geopposeerde] , meer in het bijzonder de brief van 12 juli 2019, naar zijn emailadres ([e-mailadres]) zijn verzonden. Als [naam opposant] van die brieven geen kennis heeft genomen door de e-mails niet te openen, moet dat voor zijn rekening blijven. Dat [naam opposant] na 2 augustus 2019 nog bedragen heeft overgemaakt en [naam geopposeerde] deze bedragen niet heeft teruggestort, brengt niet mee dat [naam opposant] erop mocht vertrouwen dat van een buitengerechtelijke ontbinding geen sprake was. Het verweer van [naam opposant] dat de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt op grond van het voorgaande verworpen.
4.7.
Verdere beslissingen, zoals die over de door [naam geopposeerde] gevorderde en door [naam opposant] betwiste (boete)rente van 20% over de koopsom, zullen worden aangehouden.
4.8.
In reconventie mag [naam geopposeerde] nog reageren op de, bij actualisering eis/vermeerdering eis in reconventie, door [naam opposant] gevorderde bedrijfsschade van € 2.913,00 per maand. De rechtbank ziet aanleiding om [naam geopposeerde] reeds thans tot het geven van een reactie in de gelegenheid te stellen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
laat [naam opposant] toe te bewijzen dat hij de bedragen die hij per 1 mei 2018 en 1 februari 2019 verschuldigd was, op verzoek van [naam geopposeerde] contant aan [naam geopposeerde] heeft voldaan,
5.2.
bepaalt dat [naam opposant] , indien hij bewijs wil leveren door het horen van getuigen, op de rol van
16 september 2020de
verhinderdagen van de getuigen en die van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2020moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.3.
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. J.E. Molenaar in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.4.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.6.
stelt [naam verweerder] in de gelegenheid op de rolzitting van 16 september 2020 bij akte te reageren op de eisvermeerdering van [naam eiser] weergegeven onder III van zijn reconventionele vordering,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar, bijgestaan door mr. V. Bouchla, griffier, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes, rolrechter, op 19 augustus 2020.
615/3152