ECLI:NL:RBROT:2020:1330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
7922797 \ CV EXPL 19-31418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling op basis van een niet bewezen overeenkomst van geldlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] en [bedrijf]. [Eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 20.000,00 op basis van een overeenkomst van geldlening die volgens hem op 20 oktober 2018 tot stand was gekomen. [Eiser] stelde dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming van deze overeenkomst door de maandelijkse termijnen niet te betalen. De vordering was gebaseerd op een document dat door [gedaagde] zou zijn ondertekend, maar [gedaagde] betwistte het bestaan van de overeenkomst en de handtekening op het document. Tijdens de comparitie van partijen erkende [eiser] dat hij geen geld aan [gedaagde] had verstrekt en dat de vordering niet als een overeenkomst van geldlening gekwalificeerd moest worden. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet aan zijn stelplicht had voldaan en dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] en [bedrijf].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7922797 \ CV EXPL 19-31418
uitspraak: 31 januari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 27 juni 2019,
gemachtigde: mw. mr. D.M. Schouten - Hennen,
tegen

1.[gedaagde ] ,

woonplaats: [woonplaats gedaagde] en
2. [bedrijf]
gedaagden,
gemachtigde: mr. D.W.J. van Sikkelerus.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] , [gedaagde ] en [bedrijf]

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 28 augustus 219 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de voorafgaand aan de comparitie van partijen bij brief van 10 oktober 2019 overgelegde aanvullende productie;
  • het proces-verbaal van de op 17 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte uitlaten omtrent bewijslevering aan de zijde van [eiser] van 20 november 2019;
  • de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde ] en [bedrijf] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
[eiser] , [gedaagde ] en dhr. [naam 1] hebben op enig moment met elkaar gesproken over de koop van internationale vennootschappen.
2.2
[eiser] heeft in 2017 twee internationale vennootschappen voor een bedrag van
€ 17.950,00 gekocht van dhr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.3
Een van deze vennootschappen is op naam van [gedaagde ] gesteld en de ander is op naam van [naam 1] gesteld.
2.4
[naam 2] heeft [eiser] tot betaling van het bedrag van € 17.950,00 gemaand.
2.5
Gerechtsdeurwaarderskantoor De Man & Partners heeft een bedrag van € 20.635,81 van [eiser] geïncasseerd, zijnde het bedrag van € 17.950,00 vermeerderd met gemaakte kosten.
2.6
In de periode september 2018 tot en met december 2018 zijn -voor zover relevant- de volgende app berichten tussen [eiser] en [gedaagde ] verstuurd:
(…)
25-09-18 17:59 - [eiser] : Ik heb nu echt een probleem. Wil je snel oplossen?
25-09-18 18:03 - [gedaagde ] : Dat wordt ook opgelost
(…)
27-09-18 11:35 - [gedaagde ] : Heb gebeld even samen een goede brief schrijven komt het goed
27-09-18 12:02 - [eiser] : wat wil je er in zetten Daan maak ik concept
27-09-18 13:00 - [gedaagde ] : 1000 per maand ingaande 8 oktober totdat de betaling van de commissie binnen zijn hebben we rust
(…)
27-09-18 13:00 - [gedaagde ] : Betaal.met de holding.
27-09-18 14:19 - [eiser] : Ok ik maak concept - vanavond even overleg
(…)
01-11-18 08:48 – [gedaagde ] wil jij maandbedrag overmaken svp? Op abn nummer
01-12-18 10:47 - [eiser] : [gedaagde ] Loop nu 2 maanden achter -graag vandaag overmaken [bankrekeningnummer]
04-12-18 13:32 - [gedaagde ] : [eiser] zit er iban op die rekeningen
04-12-18 Ja en regel die betaling snel. Door jullie zit ik privé diep in de shit.
(…)”
2.7
Aan een door [eiser] als productie 1 bij dagvaarding overgelegd document, gedateerd op 20 oktober 2018 met als titel ‘overeenkomst van geldlening’ wordt het volgende ontleend:
“(…)
OVEREENKOMST VAN GELDLEN ING
de ondergetekenden:
naam: [eiser] (geb.dat [geboortedatum eiser] )
straatnaam en huisnummer: [adres eiser]
postcode: [postcode eiser]
plaats: [woonplaats eiser]
hierna te noemen: “schuldeiser”
en
naam: [gedaagde ] (ge.dat. [geboortedatum gedaagde]
straatnaam en huisnummer: [adres gedaagde]
postcode: [postcode gedaagde]
plaats: [woonplaats gedaagde]
mede schuldenaar [bedrijf] te [vestigingsplaats]
KvK-nummer: [nummer]
hierna te noemen: “schuldenaar”
nemen het volgende in aanmerking:
dat partijen in deze overeen komst de door hen gemaakte afspraken omtrent de geldlening wensen vast te leggen.
en komen het volgende overeen:
lening
Schuldeiser verstrekt aan schuldenaar een geldlening ten bedrage van € 20.000,- (zegge: twintig duizend euro), hierna “het
geleende bedrag.”
Schuldeiser zal het geleende bedrag betalen aan de uiteindelijke crediteur uit hoofde van de bestelling van internationale vennootschappen
1. lineaire aflossing
1.1.
Aflossing van het geleende bedrag zal in 20 gelijke maandelijkse termijnen plaatsvinden, waarbij de eerste aflossing zal plaatsvinden voor 31 oktober 2018 en vervolgens zullen aflossingen steeds voor de 28 van de maand zijn overgemaakt.
1.2.
Gelet op het aantal overeengekomen aflossingstermijnen, zal de laatste aflossing hebben plaatsgevonden voor: eind oktober 2018.
1.3.
Schuldenaar is bevoegd om vervroegd af te lossen. Vroegtijdig aflossen verkort de looptijd. Vervroegde aflossingen komen namelijk in mindering op de laatste aflossingstermijn, daarna op de voorlaatste en zo verder. De overige aflossingsverplichtingen blijven ongewijzigd.
2. rente
2.1
Over het geleende bedrag is schuldenaar geen rente aan schuldeiser verschuldigd.
3. betaling
3.1.
Betaling van al hetgeen krachtens deze overeenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldatum -
zonder opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke schuldenaar op schuldeiser
heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op rekeningnummer
[bankrekeningnummer] t.n.v. [eiser] te [woonplaats eiser]
4. bijzondere bepalingen
4.1.
Het nog niet afgeloste deel van de hoofdsom zal zonder voorafgaande aanmaning, waarschuwing of
ingebrekestelling onmiddellijk en geheel opeisbaar zijn indien en zodra;
o schuldenaar enige uit deze overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting jegens schuldeiser niet
of niet volledig of niet stipt nakomt en die verplichting ook niet binnen 14 dagen na daartoe schriftelijk
te zijn aangemaand is nagekomen;
Handtekening [eiser] [gedaagde ]
o met betrekking tot schuldenaar surséance van betaling of faillissement wordt aangevraagd of door
schuldenaar een verzoek wordt ingediend bij de rechtbank strekkende tot toelating tot de wettelijke
saneringsregeling,
o de liquidatie van schuldenaar is aangevangen of door de vereffenaar is aangekondigd, schuldenaar is overleden of ten laste van hem executoriaal beslag is gelegd of de schuldenaar niet meer in Nederland gevestigd of woonachtig is;
Aldus is overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend:
schuldeiser schuldernaar
Plaats: Gorinchem Gorinchem
Datum: 20/10./2018 20/10/2018
Naam: [eiser] [gedaagde ]
en [bedrijf]
Handtekening
(…)”
2.8
Op het document staan twee handtekeningen vermeld. Een van deze twee handtekeningen is afkomstig van [eiser] .
2.9
[eiser] heeft [gedaagde ] bij brieven van op 15 november 2018, 15 december en 17 2018 december 2018 tot betaling van vervallen maandtermijnen gemaand.

3.De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde ] en [bedrijf] hoofdelijk, des de een betalend des de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2018, althans vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
II. [gedaagde ] en [bedrijf] hoofdelijk des de een betalend des de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 975,00;
III. [gedaagde ] en [bedrijf] hoofdelijk, des de een betalend des de ander zal zijn gekweten, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van deze procedure, waaronder het beslag, alsmede in de nakosten van deze procedure voor een bedrag van € 157,00 dan wel indien betekening van dit vonnis plaatsvindt voor een bedrag van € 239,00 een en ander voor het geval voldoening binnen de termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele finale kwijting, althans een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
[eiser] heeft naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven- het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.2.1
Tussen [eiser] en [gedaagde ] is op 20 oktober 2018 een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. In die overeenkomst zijn [eiser] en [gedaagde ] overeengekomen dat [eiser] een bedrag van € 20.000,00 aan [gedaagde ] verstrekt. De aflossing van dit bedrag zou in 20 gelijke maandelijkse termijnen plaatsvinden waarbij de eerste aflossing zou plaatsvinden voor 31 oktober 2018. Het nog niet afgeloste deel van de hoofdsom is zonder voorafgaande aanmaning onmiddellijk en geheel opeisbaar indien [gedaagde ] enige verplichting uit de overeenkomst niet stipt nakomt en die verplichting ook niet nakomt binnen 14 dagen nadat hij daartoe schriftelijk is aangemaand.
3.2.2
[gedaagde ] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van geldlening door ondanks daartoe te zijn aangemaand de maandelijkse termijnen van € 1.000,-- niet af te lossen. Het totaalbedrag van € 20.000 is daarom ineens opeisbaar. [eiser] vordert dit bedrag aan hoofdsom.
3.2.3
[eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
3.2.4
[eiser] heeft ter zekerheid van zijn verhaal conservatoir beslag gelegd onder [gedaagde ] . [eiser] vordert vergoeding van de gemaakte beslagkosten.
3.2.5
[eiser] vordert op grond van artikel 6:96 BW een bedrag van € 975,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

4.Het verweer

4.1
[gedaagden] heeft het volgende als verweer aangevoerd.
4.1.1
[gedaagde ] betwist dat hij een overeenkomst van geldlening met [eiser] heeft gesloten. [gedaagde ] heeft niet eerder dan bij dagvaarding kennis genomen van het daarbij overgelegde stuk met de titel ‘Overeenkomst van Geldlening’.
4.1.2
De handtekening op de overeenkomst komt niet overeen met de handtekening van [gedaagde ] . [gedaagde ] heeft bovendien nooit geld van [eiser] ontvangen.
4.1.3
[gedaagde ] merkt voorts op dat onder 1.2 van de vermeende overeenkomst van geldlening is opgenomen dat de laatste aflossing voor eind oktober 2018 plaats zou moeten hebben. Onder 1. staat echter vermeld dat het bedrag in 20 termijnen dient te worden afgelost. Hetgeen onder 1.2 staat vermeld is daarmee feitelijk onjuist en [gedaagde ] zou nooit zijn handtekening onder een dergelijke overeenkomst hebben geplaatst.
4.1.4
Voor het geval geoordeeld wordt dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen betwist [gedaagde ] de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente. In artikel 2.1 van de overeenkomst is immers bepaald dat geen rente over het geleende bedrag verschuldigd is.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van [eiser] als eisende partij ligt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die tot toewijzing van zijn vordering kunnen leiden.
5.2
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat de zijn vordering op [gedaagde ] haar grondslag vindt in een overeenkomst van geldlening. Ter staving van die stelling heeft hij bij dagvaarding als productie 1 een stuk met de titel ‘overeenkomst van geldlening’ in het geding gebracht en vordert hij nakoming van die overeenkomst.
5.3
[gedaagde ] heeft bij antwoord betwist dat sprake is van een overeenkomst van geldlening. Hij heeft betwist dat de handtekening onder het stuk met de titel overeenkomst van geldlening van hem is en ook dat hij geld van [eiser] heeft ontvangen. [gedaagde ] heeft dit standpunt tijdens de op 14 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen herhaald.
5.4
[eiser] heeft daarop tijdens de comparitie van partijen desgevraagd erkend dat hij geen geld aan [gedaagde ] ter beschikking heeft gesteld. [eiser] verklaarde bij die gelegenheid ook dat de vordering op [gedaagde ] niet als een overeenkomst van geldlening gekwalificeerd moet worden. Op de vraag van de kantonrechter hoe de overeenkomst dan wel gekwalificeerd moet worden antwoordde [eiser] het volgende. [eiser] zou met [gedaagde ] en dhr. [naam 1] internationale vennootschappen opkopen. [eiser] heeft die internationale vennootschappen daadwerkelijk van de leverancier gekocht, maar ondanks dat hij [gedaagde ] daartoe aanmaande, liet [gedaagde ] na de internationale vennootschapen van [eiser] af te nemen. De leverancier van de internationale vennootschappen heeft door middel van het leggen van loonbeslag betaling bij [eiser] afgedwongen, waardoor [eiser] in betalingsproblemen is geraakt. Uiteindelijk is tussen [eiser] en [gedaagde ] een betalingsregeling tot stand gekomen, hetgeen blijkt uit de bij faxbericht van 10 oktober 2019 overgelegde whatsapp-conversaties. Om deze betalingsregeling te formaliseren is de vaststellingsovereenkomst van 20 oktober 2018 met de titel ‘overeenkomst van geldlening’ opgemaakt. [gedaagde ] heeft deze vaststellingsovereenkomst ondertekend ten kantore van [gedaagde ] in bijzijn van een derde. [eiser] vordert nakoming van de vaststellingsovereenkomst, aldus [eiser] .
5.5
[gedaagde ] heeft daarvan tijdens de comparitie van partijen gesteld dat hij weliswaar de intentie had om samen met [eiser] en een [naam 1] iets te gaan doen met internationale vennootschappen en dat in dat kader verkennende gesprekken zijn gevoerd, maar dat uiteindelijk nooit concrete plannen zijn gemaakt. Hij heeft ook nooit ergens opdracht voor gegeven, aldus [gedaagde ] .
5.6
De gemachtigde van [eiser] heeft op diezelfde comparitie van partijen, nadat [eiser] zijn verhaal had gedaan, in weerwil van dat verhaal, gepersisteerd bij het eerder bij dagvaarding ingenomen standpunt dat sprake is van een overeenkomst van geldlening en die bewezen moet worden. Zij heeft gesteld dat de bewijslast van het bestaan van de overeenkomst van geldlening op [eiser] rust en dat zij in de gelegenheid wenst te worden gesteld om nadere stukken in het geding te brengen.
5.7
In het proces verbaal van de op 14 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen is [eiser] in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in het geding te brengen.
5.8
[eiser] heeft vervolgens bij akte van 20 november 2019 acht producties, voorzien van een summiere toelichting in het geding gebracht. Geen van deze stukken bevat aan concreet aanknopingspunt voor het bestaan van de gestelde overeenkomst van geldlening en bovendien wordt in de toelichting met geen woord over de gestelde overeenkomst van geldlening gerept.
5.9
De bij genoemde akte overgelegde stukken en de summiere toelichtingen daarop bieden daarentegen wel aanknopingspunten voor de door [eiser] tijdens de comparitie van partijen geschetste gang van zaken rond de koop van de internationale vennootschappen. [eiser] laat echter na om de daaruit voortvloeiende grondslag van de vordering in de akte te specificeren. De grondslag van de vordering is derhalve nog altijd niet duidelijk.
5.1
De kantonrechter is van oordeel dat -zonder nadere toelichting die ondanks geboden gelegenheid ontbreekt- niet valt in te zien op welke grond [gedaagde ] jegens [eiser] gehouden is om een bedrag van € 20.000,- aan hem te betalen. [eiser] en de gemachtigde namens [eiser] hebben ter zake het al dan niet bestaan van de overeenkomst van geldlening tegenstrijdige verklaringen afgelegd en [eiser] heeft niets tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde ] van het bestaan van de overeenkomst van geldlening gesteld. Van de zijde van [gedaagde ] is bovendien betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor het kopen van internationale vennootschappen en gesteld noch gebleken is dat de internationale vennootschappen in opdracht van [gedaagde ] door [eiser] zijn gekocht. De stelling dat de internationale vennootschappen ‘op voorspraak van’ [gedaagde ] zijn gekocht (hetgeen geen juridische term is), is hiertoe onvoldoende. Daarnaast is niet duidelijk geworden waarom [gedaagde ] gehouden zou zijn om een bedrag van € 20.000 aan [eiser] te betalen, omdat indien er al afspraken zijn gemaakt (hetgeen door [gedaagde ] wordt betwist) de stukken doen vermoeden dat die afspraken tussen drie partijen zijn gemaakt, nog daargelaten dat de prijs voor de internationale vennootschappen € 17.950,00 bedroeg en geen grondslag is gesteld voor het meerdere.
Voor de vordering op [bedrijf] is bovendien in het geheel geen grondslag gesteld.
5.11
Op grond van het bepaalde in artikel 111 Rv. was [eiser] gehouden om zijn vordering en de grondslag daarvan al in de dagvaarding te onderbouwen, vervolgens heeft hij hiervoor op de comparitie van partijen de gelegenheid gekregen en daarna is hem de mogelijkheid geboden om ter onderbouwing van de grondslag van de vordering bij akte nadere stukken in het geding te brengen. In plaats van duidelijkheid te scheppen heeft [eiser] met zijn laatste akte alleen maar meer onduidelijkheid over de (grondslag van de) vordering gecreëerd. Dit leidt ertoe dat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Dit betekent dat de vordering wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag en een navenante onderbouwing wordt afgewezen. Aan bewijslevering zoals door [eiser] gewenst wordt daardoor niet toegekomen.
5.12
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde ] en [bedrijf] vastgesteld op € 1.200,00 (zijnde 2,5 punt van € 480,00 per punt).

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering in al haar onderdelen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde ] en [bedrijf] vastgesteld op € 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426