ECLI:NL:RBROT:2020:13251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
10/239858-19 / TUL VV: 22/001927-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een (automatisch) vuurwapen en munitie

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 6 oktober 2019 te Rotterdam samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het tweede ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 18 maanden voor het eerste feit, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat het tweede feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Het eerste feit, het voorhanden hebben van een machinepistool en munitie, werd door de verdachte bekend. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen en de munitie in zijn bezit had, en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit had gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/239858-19
Parketnummer vordering TUL VV: 22/001927-18
Datum uitspraak: 29 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West – De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Castelein heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, deelname aan de gedragsinterventie COVA, of een andere gedragsinterventie, gericht op cognitieve vaardigheden en een inspanningsverplichting om passende dagbesteding te realiseren en te behouden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden, in de zaak met parketnummer 22/001927-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 6 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machinepistool, van het merk/type: P9-Arms, kaliber: 9 millimeter parabellum, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Hij heeft een (automatisch) vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid munitie voorhanden gehad. Het behoeft geen betoog dat het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens een onaanvaardbaar risico vormt voor de veiligheid van personen. Tegen onbevoegd en ongecontroleerd wapenbezit dient dan ook streng te worden opgetreden. De tijd van betrekkelijk lichte straffen voor wapenbezit is voorbij, nu van dergelijke straffen onvoldoende afschrikwekkende werking uit lijkt te gaan. Verder betrekt de rechtbank ten nadele van de verdachte bij haar oordeel dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij eerder op straat met hetzelfde vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte zich op geen enkele wijze heeft bekommerd om het gevaar dat dit wapenbezit voor de maatschappij en voor de veiligheid van anderen meebrengt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte het onderhavige delict heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep. Kennelijk heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2019 van Reclassering Nederland en een aanvulling hierop van 8 oktober 2019. Hieruit komt - kort samengevat - naar voren dat de verdachte op vrijwel alle leefgebieden (huisvesting, dagbesteding, financiën en zijn sociale netwerk) problemen heeft. Beschermende factoren heeft de reclassering niet kunnen vaststellen. Dit, in combinatie bezien met zijn delictverleden, maakt dat sprake is van een hoog risico op recidive. De verdachte heeft aangegeven zijn leven op orde te willen brengen en mee te willen werken aan de benodigde hulp en begeleiding vanuit de reclassering. De reclassering adviseert, indien een veroordeling volgt, aan de verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, inhoudende dat hij zich zal melden bij de reclassering, dat hij zal deelnemen aan de gedragsinterventie COVA om zijn cognitieve vaardigheden te vergroten en dat hij zich zal inspannen om passende dagbestediging te realiseren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het vorenstaande, en rekening houdend met de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijk deel. De rechtbank is echter van oordeel dat deze voorgestelde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om de benodigde begeleiding door de reclassering mogelijk te maken. De rechtbank zal hierbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 31 januari 2019 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van (de eendaadse samenloop van) medeplegen van poging tot zware mishandeling en medeplegen van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, waarvan een gedeelte, groot 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 15 februari 2019.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat
van deze gevangenisstrafeen gedeelte,
groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling nodig vindt, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen en afspraken – voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde – die de reclassering hem geeft;
2. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd actief deelnemen aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie, gericht op cognitieve vaardigheden, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens die trainer/begeleider worden gegeven;
3. de veroordeelde zal zich inspannen om passende dagbesteding te realiseren, waarbij hij zich zal houden aan de afspraken die voortkomen uit het opstarten, realiseren en behouden van dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt, daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
vordering tenuitvoerlegging
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van 31 januari 2019 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde
voorwaardelijke gevangenisstrafvoor de tijd van:
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mr. Vogtschmidt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machinepistool, van het merk/type: P9-Arms, kaliber: 9 millimeter parabellum, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 26 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser/stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.