ECLI:NL:RBROT:2020:13215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
10/234341-19 / TUL VV: 10/060776-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit met gevangenisstraf en onttrekking aan het verkeer

Op 8 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wapenbezit. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam. De officier van justitie, mr. E.M. Blanken, eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, vrijspraak voor een bepaald feit, en onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor het wapenbezit. De rechtbank verklaarde bewezen dat de verdachte op 28 september 2019 in Rotterdam een vuurwapen, munitie, een geluiddemper en een stroomstootwapen voorhanden had. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden op en gelastte de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en dat de context van het wapenbezit zorgwekkend was, gezien de maatschappelijke onrust rondom vuurwapengeweld in Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/234341-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/060776-18
Datum uitspraak: 8 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het
Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Blanken heeft gevorderd:
­ vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
­ bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde;
­ veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest;
­ onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen;
­ tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/060776-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning aan de [adres delict] onrechtmatig was, wat een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Hetgeen bij die doorzoeking waargenomen en gevonden is, mag niet tot het bewijs meewerken, zodat vrijspraak van de feiten 1, 2, 3 en 5 moet volgen.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het is op zijn minst twijfelachtig of de verdachte wist van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de woning aan de [adres delict] . De goederen zijn namelijk aangetroffen in een kamer in de woning van verdachtes moeder. De verdachte woont daar niet, maar slaapt er af en toe. Gelet op de plaats waar de goederen zijn aangetroffen en de omstandigheid dat het niet de woning van de verdachte is, zijn de goederen niet automatisch met hem in verband te brengen. De foto’s met daarop mogelijk de aangetroffen wapens zeggen niets over het voorhanden hebben van de wapens op 28 september 2019. Voorts heeft de verdediging gesteld dat onduidelijk is of het vuurwapen dat in de bosjes is aangetroffen ooit in de woning is geweest. In dat verband moet ook naar de rol van verdachtes vader gekeken worden. Tot slot heeft de verdediging gesteld dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet tot bewijs kunnen dienen, nu in dat onderzoek geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een bloedverwant van verdachte donor van het bemonsterde materiaal was. Dit is van belang aangezien de goederen zijn aangetroffen in de woning van de moeder van de verdachte, waar ook zijn vader aanwezig was.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de doorzoeking van de woning waar de verdachte werd aangetroffen, rechtmatig is geschied. Immers, uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie op 28 september 2019 heeft gesproken met [naam getuige] . Zij heeft wisselende verklaringen afgelegd over het gebeurde die avond, maar zij is consistent in haar verklaring dat de verdachte een pistool van het type Walther P22 in zijn bezit zou hebben. [naam getuige] heeft dat wapen ook beschreven. Artikel 49 van de Wet wapens en munitie bepaalt dat opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn kunnen doorzoeken ter inbeslagneming. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten op basis van de verklaringen van [naam getuige] redelijkerwijs konden vermoeden dat verdachte in de woning aan de woning aan de [adres delict] – waar zijn auto met warme motorkap voor de deur stond – een vuurwapen voorhanden had. Zodoende is de doorzoeking van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam rechtmatig geweest. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de verdediging.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de volgende, uit de wettige bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het vuurwapen, de munitie en de geluidsdemper voorhanden heeft gehad. Om te beginnen heeft [naam getuige] voormeld verklaard dat de verdachte over een Walther P22 beschikte. Op 28 september 2019 hebben de verbalisanten aangebeld bij de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. De deur werd open gedaan door de vader van de verdachte, die vervolgens een kamer aanwees als slaapkamer van de verdachte. Op dat moment kwam de verdachte uit die kamer gelopen. Terwijl de verbalisanten wachtten, zagen zij dat de verdachte op zijn telefoon een berichtje ontving [naam getuige] met daarin de tekst: “Doe weg, dat ding”. Gelet op haar eerdere verklaring is er alle aanleiding om te veronderstelling dat “dat ding” de door haar genoemde Walther P22 was. De verdachte heeft dit in elk geval niet tegen gesproken. Verder viel het de verbalisanten op dat de vader van de verdachte voorafgaand aan de doorzoeking, de slaapkamer van zijn zoon is binnen gegaan, om vervolgens 10 seconden later weer naar buiten te komen. Bij de doorzoeking van de slaapkamer zijn onder meer munitie, grotendeels geschikt voor een Walther P22, een
laser sight– een richtmiddel dat bestemd is om op een vuurwapen aangebracht te worden – en een geluiddemper aangetroffen. Vervolgens is door de politie onderzoek gedaan in de bosjes pal achter de woning. In de bosjes is door een diensthond een Walther P22 aangetroffen. Ten slotte is onderzoek gedaan aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte. Op foto’s in de telefoon zijn voorwerpen te zien die lijken op een Walther P22 en op een geluidsdemper en een richtmiddel zoals eerder aangetroffen in de kamer van de verdachte.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat het stroomstootwapen is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. Ter terechtzitting heeft de rechtbank waargenomen dat de foto die gemaakt is van de plek waarop het stroomstootwapen is aangetroffen (pagina 27 van het dossier), een stuk behang te zien dat overeenkomt met het behang dat te zien is op foto 11 (pagina 25 van het dossier), die gemaakt is in de slaapkamer van de verdachte. Ook het voor handen hebben van het stroomstootwapen door de verdachte is om die reden wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 september 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van een pistool van het merk Walther, model P22, kaliber .22 LR
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten 10, bij het vuurwapen
behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 28 september 2019 te Rotterdam
munitie in de zin van artikel 1, onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III onder 1º te weten
44, bij het vuurwapen (van feit 1) behorende, kogelpatronen, kaliber .22 lr,
en
3 kogelpatronen, kaliber 7.65mm
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 28 september 2019 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet
wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 28 september 2019 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 5° van de Wet wapens en munitie, te
weten stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp (merk Flashlight
type RF-1101),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
5.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte een vuurwapen, met een bijbehorende geluidsdemper, munitie en een stroomstootwapen voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Daarnaast is de context waaronder het vuurwapen is aangetroffen bedenkelijk te noemen, nu er ook een kogelvrijvest en een laser waarmee op grote afstanden gericht kan worden geschoten, zijn gevonden. De rechtbank beziet deze omstandigheden ook tegen de achtergrond van het vele (vuur)wapengeweld dat in Rotterdam en andere grote steden in Nederland voor veel maatschappelijke onrust zorgt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de in beslag genomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het aan oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Vordering tenuitvoerlegging - 10/060776-18

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 7 juni 2018 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een vermist of niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 22 juni 2018.
9.2.
Standpunt verdediging
De vordering dient te worden afgewezen nu de ten laste gelegde feiten niet samenhangen met de feiten waarvoor de voorwaardelijke straf destijds is opgelegd. Subsidiair dient de proeftijd te worden verlengd.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijke gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13, 26, 54 en 55 van Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart deze onttrokken aan het verkeer;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 7 juni 2019 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (één) maand (10/060776-18).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.W.J. Cramer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van een pistool van het merk Walther, model
P22, kaliber .22 LR
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten 10, bij het vuurwapen
behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Rotterdam
munitie in de zin van artikel 1, onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III onder 1º te weten
44, bij het vuurwapen (van feit 1) behorende, kogelpatronen, kaliber .22 lr,
en/of
3 kogelpatronen, kaliber 7.65mm
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van
Categorie II en/of Categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet
wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Rotterdam,
opzettelijk
een of meer bankbiljetten van 500 euro (13x), 100 euro (17x) 50 euro
(43x) (meet een totale waarde van 10.350 euro), dat/die hij, verdachte,
zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of
vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te
doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 28 september 2019 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 5° van de Wet wapens en munitie, te
weten stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp (merk Flashlight
type RF-1101),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad.