ECLI:NL:RBROT:2020:13203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
C/10/583182 / JE RK 19-3037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en blokkaderecht pleegouders

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 24 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De pleegouders, dhr. [naam pleegvader] en mw. [naam pleegmoeder], hebben een beroep gedaan op hun blokkaderecht op grond van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de pleegouders sinds 6 september 2019 geen contact meer hebben met [voornaam minderjarige], die in een gesloten jeugdhulpinstelling verblijft. Tijdens de corona-crisis is de zaak telefonisch behandeld, waarbij de pleegouders en de gecertificeerde instelling (GI) zijn gehoord. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de GI verzuimd heeft om vervangende toestemming te vragen voor het weghalen van [voornaam minderjarige] uit het pleeggezin, wat in strijd is met de wet. De kinderrechter heeft de behandeling van de verzoeken van de pleegouders aangehouden tot een fysieke zitting op 3 september 2020, om een zorgvuldige afweging van alle belangen te waarborgen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de ontwikkelingen rondom [voornaam minderjarige] en de pleegouders in de tussentijd moeten worden meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/583182 / JE RK 19-3037
datum uitspraak: 24 april 2020

beschikking

in de zaak van

dhr. [naam pleegvader] en mw. [naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegouders, of afzonderlijk: de pleegvader of de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 23 december 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de faxbrief van de GI van 9 april 2020, met als bijlage het perspectiefplan van Horizon en de daarbij horende bijlagen, ingekomen bij de griffie op 9 april 2020.
Op 10 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om door de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, mr. W. Mathoera, op 10 april 2020, gelijktijdig telefonisch gehoord:
  • [voornaam minderjarige] , die apart is gehoord, bijgestaan door mr. G.H. Amstelveen,
  • mr. G.H. Amstelveen, voornoemd,
  • de pleegmoeder,
  • een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen, maar verhinderd om telefonisch gehoord te worden was:
- de pleegvader.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.

De feiten

Bij beschikking van 7 november 2011 is Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, de rechtsvoorgangster van de GI, belast met de voogdij over [voornaam minderjarige] .
[voornaam minderjarige] verblijft sinds 6 september 2019 in een gesloten jeugdhulpinstelling.
Bij beschikking van 23 december 2019 zijn de verzoeken van de pleegouders aangehouden tot de zitting van 10 april 2020.
Bij beslissing van 10 april 2020 is laatstelijk een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [voornaam minderjarige] verleend met ingang van 1 mei 2020 tot 1 oktober 2020. Het overige verzochte is aangehouden.

De aangehouden verzoeken van de pleegouders

Zoals overwogen in de beschikking van 1 oktober 2019 heeft de kinderrechter de brief van de pleegouders van 17 september 2019 aangemerkt als een beroep op het blokkaderecht op grond van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek. De GI heeft bij verzoek van
2 december 2019 kenbaar gemaakt dat zij de brief anders zien, namelijk als een verzoek tot omgang met [voornaam minderjarige] .
Bij brief van 8 december 2019 hebben de pleegouders benadrukt dat zij zich verzetten tegen de beslissing van de GI om hen niet langer als pleegouder - en als belanghebbende – aan te merken.
De pleegmoeder heeft tijdens het telefonisch horen op 10 april 2020 naar voren gebracht dat de communicatie met de GI is verbeterd, maar er wordt nog steeds niet altijd inhoudelijk goed over [voornaam minderjarige] gecommuniceerd. Bepaalde dingen staan dan wel in het gezinsplan. De pleegouders hebben pas achteraf gehoord dat [voornaam minderjarige] was weggelopen en zij hebben niet te horen gekregen met wie zij was weggelopen. De pleegmoeder vraagt zich af hoe serieus zij als pleegouders worden genomen. Het vertrouwen van de pleegouders is nog niet helemaal terug. Zij voelen zich erg geraakt door de onterechte beschuldigingen; door de gang van zaken kunnen de pleegouders het verleden niet achter zich laten.
De spullen van [voornaam minderjarige] zijn nog bij de pleegouders thuis; deze hebben mogelijk emotionele waarde voor [voornaam minderjarige] . De pleegouders hebben [voornaam minderjarige] recent een kaartje gestuurd. De pleegouders zijn blij te horen dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] .
[voornaam minderjarige] heeft acht jaar lang deel uitgemaakt van het pleeggezin; dat is een lange tijd. De pleegouders zouden graag normaal contact met haar hebben. De pleegmoeder herkent echter wel het gedrag van [voornaam minderjarige] dat zij op dit moment geen contact wil met bijvoorbeeld haar opa.
De pleegmoeder beseft, gezien alle ontwikkelingen, dat [voornaam minderjarige] zeer waarschijnlijk niet meer terug kan komen bij het pleeggezin. [voornaam minderjarige] zelf is ook veranderd en zij zit nu goed op haar plek; het lijkt goed voor haar als zij naar een open groep kan gaan. De pleegouders vinden het wel belangrijk, ook voor [voornaam minderjarige] zelf, dat het langdurige verblijf van [voornaam minderjarige] bij hen op een goede manier wordt afgesloten.

Het standpunt van de GI

De GI heeft bij beschikking van 23 december 2019 van de kinderrechter de opdracht gekregen om vóór de zitting van 10 april 2020 inhoudelijk te reageren op de brief van 8 december 2019 van de pleegouders en om nader te rapporteren over de laatste stand van zaken op dat moment, waaronder de (on)mogelijkheden tot contactherstel van [voornaam minderjarige] en de pleegouders (op welke manier dan ook).
Tijdens het telefonisch horen heeft de GI haar standpunt toegelicht. [voornaam minderjarige] zal op korte termijn op een open groep worden geplaatst en daarna wordt verder bekeken wat de vervolgstappen zullen zijn. Ze is momenteel nog niet toe aan contactherstel, omdat ze nog boos is op de pleegouders, en overigens ook op haar opa, oma en moeder. Momenteel krijgt [voornaam minderjarige] traumabehandeling waar zij goed aan meewerkt. Zij zal mogelijk een paar jaar therapie nodig hebben.
De GI heeft een excuusbrief verstuurd naar de pleegouders over wat er niet goed is gegaan. Alle punten waarover de pleegouders en de GI het niet eens waren, zijn besproken. De communicatie is verbeterd. De GI heeft begrip voor wat de pleegouders hebben meegemaakt.
De GI verstrekt alle relevante informatie over [voornaam minderjarige] aan de pleegouders. De GI is er evenmin van op de hoogte met wie [voornaam minderjarige] in België is geweest toen zij was weggelopen. Om die reden kon de GI die informatie niet met de pleegouders delen.
[voornaam minderjarige] heeft bij de jeugdbeschermer aangegeven dat zij een lijstje zal maken van spullen die nu nog bij de pleegouders liggen en die zij graag wil hebben. Sindsdien heeft de jeugdbeschermer niet van [voornaam minderjarige] vernomen.

De mening van [voornaam minderjarige]

Namens [voornaam minderjarige] heeft de advocaat naar voren gebracht dat zij met haar zal bespreken welke spullen zij terug zou willen van de pleegouders. [voornaam minderjarige] staat niet open voor contactherstel. Zij is boos op diverse mensen. Het is niet in haar belang om contact af te dwingen. Er moet gemonitord worden of en wanneer er wel mogelijkheden zijn tot contactherstel. Dit zou onderdeel van de therapie moeten zijn; haar behandeling moet voorrang krijgen.

De beoordeling

Indien pleegouders een kind in hun gezin ten minste een jaar lang verzorgd en opgevoed hebben, dan kan de voogd op grond van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek alleen met instemming van de pleegouders het kind daar weghalen. Nu de GI geen uitdrukkelijke instemming van de beide pleegouders had om [voornaam minderjarige] definitief uit hun gezin weg te halen, had het op de weg van de GI gelegen om hiervoor vervangende toestemming van de kinderrechter te vragen. Zoals ook overwogen in de beschikking van 23 december 2019, heeft de GI dit verzuimd en hiervoor haar excuses aangeboden.
Inmiddels, mede door het tijdsverloop, lijken alle belanghebbenden rondom [voornaam minderjarige] van mening dat het voor haar beter is om na haar periode in de gesloten jeugdhulp door te stromen naar een open groep en vervolgens eventueel naar een kamertrainingscentrum. Dit zou dan betekenen dat [voornaam minderjarige] niet meer terugkeert naar het pleeggezin.
Terzake de omgang accepteren de pleegouders dat [voornaam minderjarige] al geruime tijd geen contact met hen wil hebben. Zij realiseren zich dat dit mede voortkomt uit de problematiek van [voornaam minderjarige] waarvoor zij behandeling krijgt. Ook de contacten van [voornaam minderjarige] met andere personen die belangrijk voor haar zijn, verlopen regelmatig moeizaam. Uit de brief van de GI van 9 april 2020 en uit dat wat tijdens de telefonische behandeling besproken is blijkt dat onder meer de GI en de mentor van [voornaam minderjarige] hier aandacht aan besteden, door bijvoorbeeld positieve gesprekken met [voornaam minderjarige] te voeren om haar te motiveren tot contactherstel.
De kinderrechter zal een beslissing over vorenstaande aanhouden tot na te noemen zitting, enerzijds omdat de belanghebbenden ten gevolge van het corona-virus slechts telefonisch gehoord konden worden en de pleegvader daarnaast verhinderd was om telefonisch gehoord te worden, anderzijds omdat er nog veel ontwikkelingen gaande zijn.
De kinderrechter is van oordeel dat een zorgvuldige afweging van alle belangen vergt dat te zijner tijd een ‘fysieke’ mondelinge behandeling zal plaats vinden. Voordeel hiervan is daarnaast dat tegen die tijd de ontwikkelingen op dat moment meegewogen kunnen worden.

De beslissing

De kinderrechter:
houdt aan de behandeling van de verzoeken van de pleegouders;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat het verhoor van de pleegouders, de GI en mr. G.H. Amstelveen in deze zaak zal plaatsvinden op
3 september 2020 om 10.30 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de pleegouders, de GI, en mr. G.H. Amstelveen;
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige] tegen voornoemde zitting;
verzoekt de GI
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde datum de kinderrechter (en de belanghebbenden) schriftelijk te informeren over de stand van zaken aangaande de verzoeken van de pleegouders.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Mathoera als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.