ECLI:NL:RBROT:2020:13201

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
10-262609-19 / vorderingen TUL: 22-002838-18; 10-711086-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een revolver met munitie

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 november 2019 te Ridderkerk een revolver van het merk Smith & Wesson, type .357 Magnum, kaliber .357 en vijf kogelpatronen van het kaliber .38 special voorhanden heeft gehad. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. R.S. Dhoen, had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn eerdere strafbare feiten en het risico op recidive, een gevangenisstraf van vier maanden moet krijgen zonder voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte heeft een wapen en munitie onbevoegd voorhanden gehad, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen revolver onttrokken aan het verkeer. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen in eerdere zaken gelast, waarbij de jeugddetentie is omgezet in gevangenisstraf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-262609-19
Parketnummers vorderingen TUL: 22-002838-18; 10-711086-16
Datum uitspraak: 07 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 07 februari 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.S. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland zijn geadviseerd, bestaande uit een meldplicht en ambulante behandeling;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22-002838-18, te weten 46 dagen jeugddetentie, waarbij de jeugddetentie dient te worden omgezet in gevangenisstraf;
  • tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-711086-16 te weten 30 dagen jeugddetentie, waarbij de jeugddetentie dient te worden omgezet in gevangenisstraf.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 03 november 2019 te Ridderkerk een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, type .357 Magnum, kaliber .357 en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vijf, voor het vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een revolver met geschikte munitie onbevoegd voorhanden gehad. Het schietklare wapen en de munitie zijn in het bed in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft zich bij de politie aangegeven en laten aanhouden omdat hij naar eigen zeggen een groot geldbedrag heeft gestolen waardoor hij op een zogenoemde ‘dodenlijst’ zou staan. De verdachte heeft hier verder niets over willen verklaren, behalve dat hij in verband hiermee uit veiligheidsoverwegingen voor zichzelf dit vuurwapen gekocht. Dat de verdachte deze vorm van eigenrichting heeft overwogen, acht de rechtbank zeer kwalijk. Met dit ongecontroleerde bezit van een vuurwapen met bijpassende munitie veroorzaakt de verdachte een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, waaronder de gezinsleden met wie hij samenwoont. Reden waarom streng tegen vuurwapenbezit wordt opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor andersoortige strafbare feiten is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op zitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2020. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in. De reclassering concludeert dat het negatieve sociale netwerk van de verdachte een rol lijkt te spelen in het in stand houden van zijn delictgedrag. De verdachte probeert door middel van het plegen van delicten hoger op de criminele ladder te komen. De verdachte geeft geen openheid van zaken en ook de gezinsleden zijn niet in staat de verdachte te motiveren tot gedragsverandering. Gezien de aanwezigheid van een delictpatroon is de reclassering van mening dat sprake is van een verhoogd gevaars- en recidiverisico. De reclassering adviseert het commune strafrecht toe te passen (volwassenstrafrecht). Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling.
De deskundige, de heer [naam jeugdreclasseringswerker] (jeugdreclasseringswerker), heeft op de terechtzitting een toelichting gegeven op het verloop van eerder opgelegd toezicht door jeugdreclassering en op voornoemd rapport van Reclassering Nederland. Voor de deskundige komt het als een verrassing dat de reclassering een behandeling adviseert, aangezien je voor een behandeling gemotiveerd dient te zijn en de intrinsieke motivatie hiertoe bij de verdachte ontbreekt. De deskundige licht toe dat tijdens de proeftijd genoeg is ingezet om recidive te voorkomen. Echter, de verdachte heeft steeds andere keuzes gemaakt, waardoor de mogelijkheden bij de reclassering feitelijk zijn uitgeput.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Mede gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de aanscherping van de oriëntatiepunten bij deze rechtbank betreffende vuurwapenbezit. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank acht dit, gelet op de ernst van het feit, niet passend.
In tegenstelling tot de officier van justitie ziet de rechtbank ook geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft namelijk aangegeven geen behandeling (meer) nodig te hebben en hier ook niet gemotiveerd voor te zijn. Daarnaast blijkt uit het reclasseringsrapport, alsmede uit de toelichting ter zitting van de deskundige, dat verdachte in het verleden al meerdere kansen heeft gehad en deze niet heeft aangegrepen om zijn leven een positieve wending te geven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen revolver te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de revolver kan worden onttrokken aan het verkeer.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen revolver zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Arrest met parketnummer 22-002838-18 waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 29 mei 2019 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan een gedeelte groot 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 13 juni 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. De officier van justitie vordert dat de jeugddetentie wordt omgezet in een gevangenisstraf.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat onderhavig feit een ander soort feit betreft. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd dient te worden verlengd.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, namelijk dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank zal de jeugddetentie omzetten in een gevangenisstraf van 46 dagen.
9.5.
Vonnis met parketnummer 10-711086-16 waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 24 november 2016 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie van 107 dagen met aftrek, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 8 november 2017.
Bij arrest van 29 mei 2019 van het gerechtshof Den Haag is al een gedeelte van het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer gelegd, te weten 60 uren taakstraf subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
9.6.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel dat nog niet ten uitvoer is gelegd, te weten 30 dagen jeugddetentie. Tevens vordert de officier van justitie dat deze jeugddetentie wordt omgezet in een gevangenisstraf.
9.7.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat onderhavig feit een ander soort feit betreft. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd dient te worden verlengd.
9.8.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, namelijk dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf, te weten 30 dagen jeugddetentie. De rechtbank zal de jeugddetentie omzetten in een gevangenisstraf van 30 dagen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: revolver Smith & Wesson;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 46 dagen, van de bij arrest van 29 mei 2019 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
gelast dat deze jeugddetentie zal worden omgezet in een gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 30 dagen, van de bij vonnis van 24 november 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
gelast dat deze jeugddetentie zal worden omgezet in een gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 november 2019 te Ridderkerk een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, type .357 Magnum, kaliber .357 en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vijf, voor het vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.