ECLI:NL:RBROT:2020:1309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
10/960186-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren en invoeren van 107 kilo cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het uithalen van cocaïne uit een container en heeft hem veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij de verdachte op verschillende momenten in contact stond met medeverdachten en betrokken was bij het regelen van een telescoopladder en een huurauto, wat duidde op voorbereidingen voor het uithalen van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van telefoongesprekken en observaties wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte werd ook bevolen tot gevangenneming.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960186-17
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 28 januari 2020 en 3 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte voor dit feit vrij te spreken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Uit het dossier valt wellicht op te maken dat de verdachte een aantal zaken, zoals een ladder, een huurauto en misschien een klimgordel heeft geregeld. Er kan echter niet worden vastgesteld dat deze goederen bestemd waren om verdovende middelen uit een container te halen. Laat staan dat de verdachte het oogmerk had om met die goederen cocaïne uit de container te halen, waarin 107 kilo cocaïne is aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 29 juni 2017 voerde de verdachte in de ochtend een telefoongesprek waarin hij aangaf dat hij die avond rond half twaalf wat te doen had. Vervolgens voerde de verdachte verschillende telefoongesprekken waaruit bleek dat hij op zoek was naar een (telescoop)ladder. De verdachte gaf aan dat hij de ladder die dag nodig had omdat hij op vijf meter hoogte moest werken. Later op de dag vond er een telefoongesprek plaats waarin wederom gesproken werd over een ladder; in dit gesprek werd de verdachte er echter op gewezen dat hij “dat woord niet mocht zeggen”. In de vroege avond van 29 juni 2017 werd waargenomen dat de verdachte een telescoopladder in ontvangst nam van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] en dat er door [naam persoon 1] en de verdachte stickers van de ladder werden afgehaald.
De verdachte was op 29 juni 2017 ook op zoek naar een huurauto. Hij gaf daarbij te kennen dat hij een wat grotere auto nodig had en dat hij echt een probleem zou hebben als hij geen auto kon regelen. De verdachte werd later op de dag gezien bij een autoverhuurbedrijf, waar hij wegreed in een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] (hierna: de Volkswagen). De politie heeft ’s avonds ook waargenomen dat de telescoopladder werd ingeladen in de Volkswagen.
Daarnaast vonden er telefoongesprekken plaats waaruit bleek dat de verdachte ook nog een gordel nodig had voor 22.00 uur die avond. Hij kon deze ophalen bij een persoon op de Wolphaertsbocht. Om 21.45 uur werd gezien dat de verdachte daar stopte en een gevulde witte tas meekreeg. Rond middernacht werd waargenomen dat de Volkswagen rondjes reed in de omgeving van de Waalhaven. De telefoon van de verdachte straalde in die nacht ook geruime tijd zendmasten aan in en bij de Waalhaven te Rotterdam.
Een dag eerder, op 28 juni 2017, was er een container binnengekomen op het terrein van Hapag Lloyd in de Waalhaven in Rotterdam, een depot voor lege containers. Deze container was op 7 juni 2017 met een schip uit Ecuador vertrokken en in Colombia overgeladen op een ander schip. Bij het lossen van de container op het terrein van Hapag Lloyd werd er een afwijking aan het dak geconstateerd. Bij nadere inspectie werd waargenomen dat er een met bruin plastic omwikkeld pakket in het dak verstopt zat. De douane heeft de container verder onderzocht en trof 107 pakketten met - naar later bleek - cocaïne aan in het plafond van de container. De pakketten zijn in beslag genomen en de container is op 29 juni 2017 weer teruggebracht naar Hapag Lloyd. Daar is de container buiten op het terrein langs het hek geplaatst. De container zelf was bijna drie meter hoog en de container stond bovenop een andere container gestapeld. Op 30 juni 2017 in de ochtend werd geconstateerd dat er een deur van de container open stond en dat het plafond naar beneden getrokken was. Pas later op die dag werd in de media bekend gemaakt dat er 107 kilo cocaïne in beslag was genomen.
De verdachte heeft op geen enkel moment uitgelegd waarover de telefoongesprekken die hij op 29 juni 2017 voerde gingen, waarom hij op 29 juni 2017 een ladder, gordel en huurauto nodig had en waarom hij in de nacht van 29 op 30 juni 2017 in en nabij de Waalhaven moest zijn, in de buurt van een container op hoogte waarin kort tevoren 107 kilo cocaïne in het plafond was aangetroffen en waarvan het plafond op 30 juni 2017 naar beneden getrokken was, terwijl dit alles schreeuwt om een uitleg.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten behoeve van het uithalen van cocaïne uit de container op het terrein van Hapag Lloyd telefoongesprekken in versluierd taalgebruik heeft gevoerd en een (huur)auto, telescoopladder en gordel (de rechtbank begrijpt: klimgordel) voorhanden heeft gehad. Het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelen ten aanzien van het invoeren en vervoeren van ongeveer 107 kilogram cocaïne.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte ook voor dit feit vrij te spreken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Er is geen bewijs dat de verdachte in de nacht van 11 op 12 augustus 2017 in de Waalhaven aanwezig was of dat de verdachte ineens beschikte over geld. Er is ook niet gebleken dat de verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad of heeft vervoerd. Indien zou worden aangenomen dat de verdachte de medeverdachte die nacht een dopsleutel heeft aangegeven, maakt dit de verdachte nog geen medepleger van of medeplichtige aan het ten laste gelegde feit. Uit het dossier is immers niet gebleken dat de verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van cocaïne.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
In de nacht van 11 op 12 augustus 2017 belde de verdachte naar de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ). De verdachte zei in dit gesprek dat “hij [naam medeverdachte 1] nog ergens voor nodig heeft en dat er nu iets is”. [naam medeverdachte 1] heeft vervolgens gezegd dat de verdachte langs moet komen. Een kleine twee uur later belde [naam medeverdachte 1] naar de verdachte met de mededeling dat hij een dopsleutel 10 nodig heeft. De verdachte zei hierop dat hij de sleutel ging halen en vroeg of [naam medeverdachte 1] dan naar het hek kon komen, zodat hij de sleutel kon aangeven. Op dat moment straalde de telefoon van de verdachte een paallocatie gelegen aan de [adres] in Rotterdam aan. Deze locatie ligt in de directe omgeving van de Waalhaven. Een klein uur later belde [naam medeverdachte 1] naar de verdachte met de vraag waar ze zijn. De verdachte zei hierop er met 1 minuut te zijn. Op dat moment was de locatie van de verdachte wederom de Waalhaven in Rotterdam.
De volgende dag voerde [naam medeverdachte 1] een telefoongesprek met een persoon genaamd [naam persoon 3] waarin [naam medeverdachte 1] zei dat hij gisteren “een complete, een hele” had gepakt waar “26” aan hangt en dat hij hem thuis had liggen. In een telefoongesprek met dezelfde persoon kort daarna vertelde [naam medeverdachte 1] dat er een stempel in stond en dat hij wist dat het van de overkant komt, omdat hij hem er gisteren zelf had uitgehaald.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de volgende dag diverse telefoongesprekken voerden waarin gesproken werd over het besteden van grote sommen geld. De verdachte belde met verschillende familieleden en had het in die gesprekken over het geven van contant geld, een vakantie, goederen zoals kleding en het helpen met een auto.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er via de haven van Rotterdam met grote regelmaat cocaïne wordt ingevoerd in Nederland. In het dossier is geverbaliseerd dat een bekende manier van het smokkelen van verdovende middelen vanuit Zuid Amerika naar Europa is, om deze te verbergen achter het luik van de koelmotor van een zogenaamde reefer container. Om dit luik van de koelmotor te kunnen openen en de bouten/moeren hiervan los te kunnen draaien is een dopsleutel maat 10 nodig. Tot slot is van belang dat de gangbare prijs voor een kilo cocaïne in de ten laste gelegde periode € 26.000,- was.
De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden vragen om een verklaring van de verdachte. Hieruit kan immers worden afgeleid dat de verdachte in de nacht van 11 op 12 augustus 2017 samen met [naam medeverdachte 1] in de Waalhaven cocaïne uit de koelmoter van een container heeft gehaald, als beloning hiervoor (een deel van de) cocaïne dan wel geld heeft ontvangen en dat [naam medeverdachte 1] nadien deze cocaïne aan “ [naam persoon 3] ” probeerde te verkopen. De verdachte heeft geen uitleg gegeven over hoe de aangehaalde onderzoeksbevindingen en de opgenomen gesprekken op andere wijze geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Gelet op het ontbreken van een dergelijke andere uitleg, komt de rechtbank tot de conclusie dat gelet op de bewijsmiddelen en het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – het niet anders kan dan dat de verdachte zich in de nacht van 11 op 12 augustus 2017 in de Waalhaven bevond, waar hij samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , die zich op dat moment ook in de Waalhaven (achter een hek) bevond, cocaïne uit een container heeft gehaald.
Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat de rol van de verdachte die van medepleger was. De verdachte werkte nauw en bewust samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Van de verdachte kwam blijkens het telefoongesprek eerder die nacht het initiatief om op pad te gaan en hij heeft [naam medeverdachte 1] bij de locatie waar de cocaïne uit de container werd gehaald een dopsleutel aangegeven bij het hek. Hoewel de hoeveelheid niet kan worden vastgesteld, kan ook de ten laste gelegde cocaïne – onder meer gelet op de kiloprijs van ‘26’ (te verstaan als € 26.000,-) – wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 27 juni 2017 tot 30 juni 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet,
te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 107 kilogram, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen door:
- zich gelegenheid en middelen en inlichtingen
tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/ zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s), tezamen en in
vereniging met elkaar:
- telefoongesprekken gevoerd
(in versluierd taalgebruik
)ten behoeve van het
uithalen van cocaïne
- een huurauto, een telescoopladder en een klimgordel voorhanden gehad
ten behoeve van het uithalen van een hoeveelheid cocaïne
2.
hij op 12 augustus 2017, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk, heeft vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Voorwaardelijk verzoek horen getuigen

Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, heeft de verdediging het voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam medeverdachte 2] , [naam persoon 1] , [naam persoon 4] , [naam persoon 5] en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] als getuigen te horen.
Zoals hierboven is overwogen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank zal dan ook inhoudelijk op het voorwaardelijk getuigenverzoek beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak tot het horen van de genoemde getuigen niet gebleken. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek af.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,
  • zich gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
  • voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op het invoeren en vervoeren van 107 kilo cocaïne in Nederland. Daarnaast is de verdachte als medepleger betrokken geweest bij het uithalen van een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne uit een container. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van (internationale) handel in verdovende middelen. Hij heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Harddrugs als cocaïne leiden veelal, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder ook ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft voor deze gevolgen kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte een relatie en een jong kind heeft en dat de feiten al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden, hoewel de redelijke termijn in formele zin niet is geschonden. De verdediging heeft daarom verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en een taakstraf op te leggen. Subsidiair is verzocht om de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aanzienlijk in duur te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat voor een taakstraf geen enkele aanleiding bestaat, omdat de feiten hiervoor te ernstig zijn. Wel komt de rechtbank tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, mede gelet op het feit dat niet kan worden vastgesteld hoeveel kilogram cocaïne de verdachte en [naam medeverdachte 1] op 12 augustus 2017 (feit 2) hebben uitgehaald. In het voordeel van de verdachte wordt slechts rekening gehouden met één kilogram cocaïne die blijkens de bewijsmiddelen in elk geval is verkregen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Mede gelet daarop zal de rechtbank de gevangenneming van de verdachte bevelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (zegge: dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de gevangenneming van de verdachte(welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode van 27 juni 2017 tot 30 juni 2017 te Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 107 kilogram, althans een hoeveelheid, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen door:
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- telefoongesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik ten behoeve van het
uithalen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad
met betrekking tot het uithalen een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
- een (huur)auto, een telescoopladder en een klimgordel voorhanden heeft gehad
ten behoeve van het uithalen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
2.
hij op of omstreeks 12 augustus 2017, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (onbekende) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of andere (onbekende) mededaders op of omstreeks 12 augustus
2017, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (onbekende) hoeveelheid van een van een materiaal bevattende cocaïne,
althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, bij het plegen van welk bovengenoemd misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks
12 augustus 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het verstrekken van een dopsleutel aan
medeverdachte [naam medeverdachte 1] ten behoeve van het uithalen van een hoeveelheid
verdovende middelen (cocaïne)