Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
3..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2020, is de eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De eiser had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die inmiddels failliet was verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de vordering ter verificatie bij de curator ingediend had moeten worden, zoals voorgeschreven in artikel 26 van de Faillissementswet. Dit betekent dat de eiser niet in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat de juiste procedure niet was gevolgd. De eiser bevestigde in een akte dat de vordering niet tegen de gedaagde ingesteld had moeten worden, wat de beslissing van de rechter verder onderstreepte. De rechter heeft de eiser ook veroordeeld in de proceskosten, maar deze zijn vastgesteld op nihil, aangezien de gedaagde zich niet had laten bijstaan door een gemachtigde. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste juridische procedures in faillissementszaken.