In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte heeft meermalen seksuele handelingen verricht met een persoon die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft dit zonder nadere bespreking bewezen verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van twaalf weken opgelegd, waarvan tien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verwierp het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte niet voldoende had gedaan om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren. De rechtbank benadrukte dat de minderjarigheid van het slachtoffer een geobjectiveerd bestanddeel is van het strafbare feit en dat de verdachte verantwoordelijk is voor zijn handelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en heeft besloten om geen taakstraf op te leggen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.