ECLI:NL:RBROT:2020:13000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
10-230519-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling met rubberen hamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een rubberen hamer aan te vallen. Daarnaast heeft hij de bril van het slachtoffer, die op de grond viel, kapot getrapt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar verklaarde de poging tot zware mishandeling en de vernieling wel bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 130,- voor materiële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-230519-20
Datum uitspraak: 22 december 2020 (vervroegd)
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.T. Tilburg advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot doodslag (impliciet primair) en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie neemt het standpunt in dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft, door met een zware rubberen hamer hard op het hoofd van het slachtoffer te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. Dat de verdachte
hardheeft geslagen op het hoofd van de aangever blijkt uit de aanvullende getuigenverklaring van [naam getuige] .
4.1.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft geprobeerd te doden. De rechtbank volgt de officier van justitie wel in zijn standpunt dat de verdachte met één klap het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt, maar niet in zijn standpunt dat deze klap zo hard was, dat moet worden aangenomen dat sprake was van een poging tot doodslag. Daarvoor zijn de afgelegde verklaringen en het letsel redengevend.
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer met een rubberen hamer tegen het hoofd heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat het slachtoffer de klap niet zag aankomen omdat hij hem van achteren sloeg en dat hij de mogelijkheid heeft gehad om hem hard op het hoofd te slaan. Dit sluit aan bij de verklaring van het slachtoffer dat hij iemand uit zijn ooghoeken zag aankomen en dat hij zich toen niet tegen de klap heeft verweerd.
De verdachte - die links is - heeft voorts verklaard dat hij de hamer in zijn linkerhand had, dat hij het slachtoffer tegen de schouder wilde slaan maar is uitgeschoten en toen het hoofd heeft geraakt. Dit deel van de verklaring van de verdachte sluit aan bij het letsel en de plaats van het letsel. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij direct hevige pijn voelde aan de linkerzijde van zijn hoofd. Op een foto is te zien dat het slachtoffer achter zijn linkeroor een wondje had. Bij de huisartsenpost is geconstateerd dat er op dezelfde plek een hematoom zat. Ander hoofdletsel dan links achter het oor is niet geconstateerd. Uit het dossier blijkt ook voor het overige niet dat deze klap potentieel dodelijk was. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht was op het doden van het slachtoffer.
De officier van justitie heeft nog gewezen op de verklaring van de getuige [naam getuige] . Zij heeft echter pas in haar tweede verklaring desgevraagd verklaard dat het slachtoffer
volop zijn hoofd is geslagen. Dit heeft zij niet op de dag van het incident verklaard en zij is hier ook niet over doorgevraagd. Haar verklaring biedt daarom te weinig tegenwicht tegen de verklaring van de verdachte zelf.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten bevat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte wel kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft met het slaan met een rubberen hamer over de schouder in de richting van en tegen het hoofd van de aangever willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van vernieling
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 12 september 2020 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] met een rubberen hamer tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 september 2020 te Dordrecht
opzettelijk en wederrechtelijk een bril, die aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een rubberen hamer aan te vallen. Vervolgens heeft de verdachte de op de grond gevallen bril van het slachtoffer kapot getrapt.
De verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit handelen van de verdachte moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest.
Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte relatief licht fysiek letsel opgelopen, maar het had veel ernstiger kunnen aflopen. Uit de verklaring van het slachtoffer bij de politie blijkt dat hij door het voorval wel meer last heeft gekregen van psychische klachten. De angstaanvallen die hij al had, zijn door het handelen van de verdachte toegenomen.
De verklaring van verdachte voor zijn handelen, namelijk dat hij dacht dat het slachtoffer degene was die verdachte twee jaar eerder zou hebben beroofd, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen enkele rechtvaardiging voor verdachtes handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
18 november 2020. Dit rapport houdt onder in dat de reclassering het ten laste gelegde beschouwt als een eenmalig incident en verder geen bemoeienis van de reclassering in de vorm van toezicht geïndiceerd acht.
Psychiater in opleiding drs. [naam psychiater in opleiding] en psychiater drs. [naam psychiater] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt met betrekking tot een trajectconsult, gedateerd
7 oktober 2020. Dit rapport houdt onder andere in dat geen aanwijzingen zijn gezien voor een psychiatrische stoornis in engere zin. Evenmin zijn duidelijke aanwijzingen gezien voor de aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis, verstandelijke beperking of van persoonlijkheidsproblematiek.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt, net als de officier van justitie, in strafmatigende zin rekening met het feit dat de verdachte oprechte spijt heeft betuigd. De rechtbank komt uiteindelijk uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken voor de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ondanks het feit dat de raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

De heer [naam slachtoffer] heeft zich ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 130,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 130,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdenvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 102 (honderdentwee) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (48 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing tot aan de einduitspraak in eerste aanleg is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 130,- (zegge: honderdendertig euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 130,-(hoofdsom, z
egge: honderdendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Dordrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] met een (rubberen) hamer (meerdere keren) op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Dordrecht
opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.