ECLI:NL:RBROT:2020:12998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
10/268005-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van jeugdzorgmedewerker door verdachte met meerdere uitlatingen en gedragingen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen bedreiging van een jeugdzorgmedewerker. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C.M. Welten. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2020 in acht genomen. De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en veroordeling tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten bedreigende uitlatingen heeft gedaan richting de jeugdzorgmedewerker. Op 9 september 2019 heeft de verdachte tijdens een gesprek met de jeugdzorgmedewerker en een reclasseringsmedewerker dreigende woorden geuit, die door de aangever als bedreigend zijn ervaren. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de aangever niet in twijfel getrokken, mede omdat de verklaring van de aangever werd ondersteund door de verdachte zelf tijdens een verhoor.

Daarnaast heeft de verdachte op 3 november 2019 een voicemailbericht achtergelaten waarin hij opnieuw dreigende woorden richtte aan de jeugdzorgmedewerker. Op 2 december 2019 heeft de verdachte in een gesprek met reclasseringsmedewerkers wederom bedreigende uitlatingen gedaan en een foto getoond waarop hij met een vuurwapen zichtbaar was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte door zijn uitlatingen en gedragingen een redelijke vrees bij de jeugdzorgmedewerker heeft veroorzaakt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen en heeft hem een gevangenisstraf van 108 dagen opgelegd, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere strafblad en de rapportage van de reclassering, die een hoog recidiverisico aangaf. De rechtbank heeft besloten dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/268005-19
Datum uitspraak: 24 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Over feit 1 is aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte de woorden “je bent je leven niet meer zeker” en/of “ik zal je krijgen, ik zal je volgen” heeft gezegd. De verdachte ontkent deze bewoordingen te hebben geuit. De overige bewoordingen die de verdachte tegen de aangever heeft gebezigd, leveren volgens de verdediging geen strafrechtelijke bedreiging op omdat niet duidelijk is wat de verdachte hiermee precies bedoelde.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat voor de onder 1 ten laste gelegde indirecte bedreiging geldt dat de verdachte geen opzet had dat zijn woorden de aangever zouden bereiken. De verdachte heeft bij de reclasseringsmedewerker, met wie hij een vertrouwensrelatie had, slechts zijn gedachten en gevoelens over de aangever geuit. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de vraag is in hoeverre de aangever, die gebruik maakt van een fictieve naam, zich bedreigd kan voelen door de uitlatingen van de verdachte.
Over feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de bewoordingen geen ‘redelijke vrees’ kan zijn ontstaan bij de aangever door de uitlatingen van de verdachte in het voicemailbericht.
Over feit 3 is aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte niet tot de aangever waren gericht. Daarnaast was er volgens de verdachte een jolige sfeer op het moment dat hij zijn uitlatingen deed en de foto liet zien en heeft hij een misplaatst geintje gemaakt.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
De aangever heeft verklaard dat hij, als jeugdzorgmedewerker, op 9 september 2019 met de verdachte een gesprek heeft gehad over de omgang van de verdachte met zijn kind. Bij dit gesprek was de reclasseringsmedewerker van de verdachte aanwezig. Tijdens het gesprek heeft de verdachte een aantal keer intimiderend gedrag vertoond. De verdachte heeft in het gesprek en na afloop hiervan, volgens de aangever, richting hem en later ten overstaan van de reclasseringsmedewerker, de onder 1 ten laste gelegde bewoordingen geuit. De aangever heeft aangegeven dat hij zich bedreigd voelde door de woorden van de verdachte omdat de verdachte zeer onberekenbaar is.
De rechtbank heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever te twijfelen. Daarbij komt dat de verklaring van de aangever niet op zichzelf staat. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft immers in het verhoor door de rechter-commissaris bekend de onder 1 ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit. De rechtbank zal de bekennende verklaring van de verdachte voor het bewijs gebruiken. Het verweer van de raadsman dat onvoldoende bewijs aanwezig is, wordt verworpen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde bewoordingen die de verdachte richting de aangever heeft geuit - in samenhang bezien - voldoende duidelijk zijn en in de gegeven omstandigheden naar hun aard een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven van de aangever gericht opleveren. Door deze uitlatingen en de omstandigheden waaronder ze zijn geuit, kon bij de aangever in redelijkheid de vrees ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte agressief was, intimiderend gedrag vertoonde en onberekenbaar was. Het gegeven dat de aangever werkzaam was onder een fictieve naam en de verdachte niet beschikte over zijn werkelijke gegevens, maakt dit niet anders. Het verweer van de raadsman dat er geen sprake kon zijn van een redelijke vrees bij de aangever, wordt verworpen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte een vertrouwensrelatie met de reclasserings-medewerker had, waardoor hij er vanuit kon gaan dat hij in vertrouwen met hem kon spreken en dat zijn uitlatingen de aangever niet zouden bereiken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de reclasseringsmedewerker de door de verdachte geuite doodsbedreiging uit veiligheidsoverwegingen zou melden, ongeacht of sprake was van een vertrouwensrelatie, en dat de aangever daarvan op de hoogte zou raken. Niet alleen speelt de heftigheid van de bewoordingen hierbij een rol, ook wordt in aanmerking genomen dat er al enige tijd problemen bestonden met de verdachte over de omgang met zijn kind en dat hij in dat kader al eerder agressief was geweest. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door deze uitlatingen onder deze omstandigheden te doen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever kennis zou nemen van deze bedreiging. Dit betekent dat het verweer dat bij de verdachte geen opzet aanwezig was dat de indirecte bedreiging de aangever zou bereiken, wordt verworpen.
Feit 2
Uit het dossier en het onderzoek op de terechtzitting volgt dat de verdachte op 3 november 2019 een voicemailbericht op de telefoon van de aangever heeft ingesproken. Uit de verklaring van de aangever volgt dat hij twee dagen hieraan voorafgaand van de reclasseringsmedewerker had vernomen dat de verdachte erg boos was op jeugdzorg en dat hij zich niet meer zou gaan inhouden. Daarbij zou de verdachte hebben aangegeven dat zijn familie bekend was met wapens en dat hij, als hij zou willen, hierover zou kunnen beschikken. Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank bewezen dat de onder 2 ten laste gelegde bewoordingen - in samenhang met de hiervoor en de hierboven onder feit 1 vermelde feiten en omstandigheden - van dien aard zijn dat bij de aangever een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd daadwerkelijk ten uitvoer zou kunnen komen.
Feit 3
De verdachte heeft op 2 december 2019 een gesprek gehad met twee medewerkers van de reclassering. Uit de aangifte volgt dat de verdachte in dit gesprek diverse uitlatingen, zoals genoemd in de onder 3 ten laste gelegde bewoordingen, heeft gedaan en een foto van zichzelf met een vuurwapen heeft laten zien. De aangever heeft verklaard dat hij heeft vernomen dat deze uitlatingen betrekking hadden op hem als jeugdzorgmedewerker. Dit wordt ondersteund door het emailbericht van de reclasseringsmedewerkers, dat als bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen. Hoewel uit voormeld emailbericht niet heel eenduidig volgt voor wie de uitlatingen van de verdachte waren bedoeld, blijkt hieruit wel dat de verdachte erg boos was op jeugdzorg en dat hij eveneens over “iemand van jeugdzorg” sprak. Omdat de aangever iemand van jeugdzorg is en hij al eerder door de verdachte was bedreigd, is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte (ook) op de aangever waren gericht.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte tezamen met het laten zien van een foto waarop hij met een vuurwapen staat, gezien de gehele context waarin het gesprek heeft plaatsgevonden, maken dat hier niet van een misplaatst geintje gesproken kan worden. Uit voormeld emailbericht van de medewerkers van de reclassering blijkt dat er geen jolige sfeer was en dat zij richting de verdachte hun zorgen hebben geuit over zijn gedrag. Waar de hierboven onder feit 1 en feit 2 beschreven bedreigingen van de verdachte verbale bedreigingen betroffen, liet de verdachte in het gesprek op 2 december 2019 eveneens zien over een vuurwapen te (kunnen) beschikken. Dit maakte deze laatste bedreiging heftiger. Gezien de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, de gedraging die heeft plaatsgevonden en de eerdere bedreigingen die de verdachte richting de aangever had geuit, is de rechtbank van oordeel dat hierdoor bij de aangever de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaringvan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij, op of omstreeks 9 september 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Je bent nu van mij, je bent je leven niet meer zeker en ik zal
je krijgen, ik zal je volgen en mijn soldaten zullen achter je aan gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en door ten overstaan van [naam reclasseringsmedewerker 1] , zijnde de reclasseringsmedewerker, de woorden te uiten 'de jeugdbeschermer is zijn leven niet meer zeker, hij zal nu gevolgd gaan worden en gaat kankerdood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke dreigende woorden gericht waren aan (het adres van) en/of bestemd waren voor
[naam slachtoffer] ;
2
hij, op of omstreeks 3 november 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "hey je maakt een moordenaar van mij op deze manier he. Ik hoop voor jou dat mijn kind heel snel bij mij is, want bij de volgende zitting weet ik niet wat er dan gaat gebeuren, maar mijn hele familie gaat mee dit keer.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij, op of omstreeks 2 december 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door ten overstaan van [naam reclasseringsmedewerker 1] en [naam reclasseringsmedewerker 2] , zijnde reclasseringsmedewerkers,
de woorden te uiten 'ik heb nu bestellingen binnen gekregen, ik zal strijden/vechten voor
andere waarvan hun kind afgenomen is, het zijn handelaren. en ik heb een Albanees besteld’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en door een foto te tonen waarop hij, verdachte, zichtbaar is met een mini
uzi, althans met een niet van echt te onderscheiden vuurwapen
welke dreigende woorden en/of handelingen gericht waren aan (het
adres van) en/of bestemd waren voor (medewerkers van) jeugdzorg;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

2.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

3.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een tijdsbestek van drie maanden viermaal een jeugdzorgmedewerker met de dood bedreigd. Hij heeft in een gesprek met de jeugdzorgmedewerker, die vanuit zijn werk betrokken was, rechtstreeks verbale bedreigingen tegen hem geuit. Ook heeft de verdachte bedreigingen ingesproken in een bericht op de voicemail van deze jeugdzorgmedewerker. Daarnaast heeft de verdachte zich tweemaal in gesprekken met de medewerker(s) van reclassering bedreigend uitgelaten over de jeugdzorgmedewerker. In het laatste gesprek heeft de verdachte bij het uiten van de bedreiging een foto laten zien waarop hij met een vuurwapen in zijn hand staat.
Door dit te doen heeft de verdachte niet alleen de jeugdzorgmedewerker en andere personen angstig gemaakt, maar heeft hij het ook moeilijker gemaakt voor hen om hun werk voor jeugdigen en volwassenen te doen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 februari 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte wordt aangemerkt als stelselmatig dader en heeft een ISD-indicatie. De verdachte heeft meerdere keren een meldplicht en behandelverplichtingen opgelegd gekregen maar werkt onvoldoende mee aan begeleiding en behandeling waardoor het recidiverisico hoog blijft. Een risicoverhogende factor is dat er sprake is van psychische en verstandelijke problematiek. De verdachte heeft beperkt inzicht in zijn gedrag en de gevolgen voor zichzelf en voor de samenleving. Op basis van het voorgaande schat de reclassering het risico op recidive hoog in en adviseert zij bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Volgens de reclassering zou een ISD-maatregel passend zijn ter bescherming van de maatschappij en in de hoop dat de verdachte zal meewerken aan de aangeboden behandeling en het traject binnen de ISD.
De rechtbank heeft dit rapport betrokken in haar overwegingen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van de bedreigingen en de omstandigheid dat het slachtoffer een hulpverlener is, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats is. Daarbij is eveneens in aanmerking genomen dat de door de reclassering geadviseerde ISD-maatregel niet door de officier van justitie is gevorderd. Hierbij heeft de officier van justitie toegelicht dat oplegging van ISD op dit moment een opbouwproces van de verdachte zou onderbreken, en om die reden naar haar oordeel te ver zou gaan. Als de verdachte weer de fout in gaat dan lijkt onvoorwaardelijke ISD onvermijdelijk.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het gegeven dat de verdachte 108 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf zal hiermee aldus rekening mee worden gehouden dat het onvoorwaardelijke deel van die straf gelijk is aan de duur van dat voorarrest. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, acht de rechtbank gezien de duur van het voorarrest geen plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 108 (honderdenacht) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter /oudste rechter /jongste rechter /griffier is /zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 9 september 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door die voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Je bent nu van mij, je bent je leven niet meer zeker en/of ik zal je krijgen, ik zal je volgen en/of mijn soldaten zullen achter je aan gaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of
door ten overstaan van [naam reclasseringsmedewerker 1] , zijnde de reclasseringsmedewerker, de woorden te uiten 'de jeugdbeschermer is zijn leven niet meer zeker, hij zal nu gevolgd gaan worden en gaat kankerdood', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke dreigende woorden gericht waren aan (het adres van) en/of bestemd waren voor
[naam slachtoffer] ;
2.
hij, op of omstreeks 3 november 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door die voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "hey je maakt een moordenaar van mij op deze manier he. Ik hoop voor jou dat mijn kind heel snel bij mij is, want bij de volgende zitting weet ik niet wat er dan gaat gebeuren, maar mijn hele familie gaat mee dit keer.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij, op of omstreeks 2 december 2019, te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door ten overstaan van [naam reclasseringsmedewerker 1] en/of [naam reclasseringsmedewerker 2] , zijnde
reclasseringsmedewerkers, de woorden te uiten 'ik heb nu bestellingen binnen gekregen, ik zal strijden/vechten voor andere waarvan hun kind afgenomen is, het zijn handelaren. en/of ik heb een Albanees besteld’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of
door een foto te tonen waarop hij, verdachte, zichtbaar is met een mini uzi, althans met een niet van echt te onderscheiden vuurwapen welke dreigende woorden en/of handelingen gericht waren aan (het adres van) en/of bestemd waren voor (medewerkers van) jeugdzorg.