In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen bedreiging van een jeugdzorgmedewerker. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C.M. Welten. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2020 in acht genomen. De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en veroordeling tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten bedreigende uitlatingen heeft gedaan richting de jeugdzorgmedewerker. Op 9 september 2019 heeft de verdachte tijdens een gesprek met de jeugdzorgmedewerker en een reclasseringsmedewerker dreigende woorden geuit, die door de aangever als bedreigend zijn ervaren. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de aangever niet in twijfel getrokken, mede omdat de verklaring van de aangever werd ondersteund door de verdachte zelf tijdens een verhoor.
Daarnaast heeft de verdachte op 3 november 2019 een voicemailbericht achtergelaten waarin hij opnieuw dreigende woorden richtte aan de jeugdzorgmedewerker. Op 2 december 2019 heeft de verdachte in een gesprek met reclasseringsmedewerkers wederom bedreigende uitlatingen gedaan en een foto getoond waarop hij met een vuurwapen zichtbaar was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte door zijn uitlatingen en gedragingen een redelijke vrees bij de jeugdzorgmedewerker heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen en heeft hem een gevangenisstraf van 108 dagen opgelegd, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere strafblad en de rapportage van de reclassering, die een hoog recidiverisico aangaf. De rechtbank heeft besloten dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.