ECLI:NL:RBROT:2020:12996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
7720905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van ontvangst van een verzekeringsbrief en beëindiging van de verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Kiliç, en gedaagde Achmea Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door mr. S. Odijk. De kern van het geschil betreft de vraag of Achmea voldoende bewijs heeft geleverd dat een brief van 17 oktober 2016 aan eiser is verzonden en ontvangen, wat zou leiden tot de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Achmea niet heeft kunnen bewijzen dat de brief daadwerkelijk door eiser is ontvangen. Dit oordeel is gebaseerd op de overgelegde bewijsstukken, waaronder verklaringen van PostNL en interne documenten van Achmea, maar deze waren onvoldoende om de ontvangst van de brief aan te tonen. De kantonrechter concludeert dat Achmea niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, waardoor de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst onterecht was. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 3.627,58 voor schade aan zijn voertuig, aangezien de verzekeringsovereenkomst niet was beëindigd. Achmea is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7720905 CV EXPL 19-18899
uitspraak: 24 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Kiliç te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Odijk te Zwolle.
Partijen blijven hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “Achmea”.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het vonnis van 10 januari 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte d.d. 22 januari 2020 van Achmea;
- de akte d.d. 19 februari 2020 van [eiser] met één productie;
- de akte uitlaten d.d. 16 april 2020 van Achmea;
- de akte uitlating/ overlegging productie d.d. 22 juli 2020 van Achmea;
- het proces-verbaal van het op 22 juli 2020 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Achmea;
- de akte uitlating d.d. 3 augustus 2020 van [eiser] ;
- de conclusie na enquête van Achmea;
- de conclusie na enquête van [eiser] .
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
De kantonrechter handhaaft hetgeen hij reeds in het vonnis van 10 januari 2020 heeft overwogen en beslist. Dit geldt ook voor wat betreft het incasseren van de premie. De productie die [eiser] nog heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.2
De kantonrechter zal thans overgaan tot beoordeling van de vraag of [eiser] na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Aan Achmea is de gelegenheid geboden om haar stelling, dat de door haar overgelegde brief d.d. 17 oktober 2016 is verzonden en op het adres van [eiser] destijds, gelegen aan [adres] , is ontvangen, dan wel dat Achmea [eiser] op andere wijze, overeenkomstig de eisen van artikel 7:934 BW, heeft aangemaand, te bewijzen.
2.3
Als bewijsstukken heeft Achmea de zogenaamde “Toelichting Workflow logistieke keten Debiteurenmanagement” (hierna: ‘de Toelichting’) alsmede twee emailberichten d.d. 31 januari en 5 februari 2020 van [naam 1] , senior accountleader zakelijke markt bij PostNL overgelegd. Achmea stelt zich op het standpunt dat namens PostNL wordt bevestigd dat uit onafhankelijk onderzoek door marktonderzoeksbureau GFK is gebleken dat in de betreffende maand (oktober 2016) in het betreffende postcodegebied 100% van de post op het juiste adres is bezorgd en dat daaruit reeds blijkt dat de brief van 17 oktober 2016 door [eiser] moet zijn ontvangen.
2.4
Naast schriftelijk bewijs heeft Achmea getuigenbewijs aangeboden. Zij heeft [naam 2] , beheerder IT Documentlogistiek, werkzaam bij Achmea, als getuige laten horen. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in contra-enquête getuigen te horen.
2.5
[naam 2] , functioneel beheerder bij Achmea, heeft aan de hand van de Toelichting uitvoerig de handelwijze van Achmea vanaf het aanmaken van brieven tot het aanbieden van brieven aan PostNL, via Rotaform, toegelicht. [naam 2] heeft daarbij verklaard dat de brief van 17 oktober 2016 daadwerkelijk door PostNL is opgehaald, omdat hij dit in de rapportage van Rotaform heeft gezien. Daarin staan de batches met de afgeleverde brieven vermeld. [naam 2] heeft voorts verklaard dat de brief van 17 oktober 2016 in de batch zat, omdat hij dit met zijn IT collega’s dit heeft gecontroleerd. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [naam 2] , maar het feit dat een brief van Achmea volgens de gebruikelijke wijze en proces is aangemaakt en via Rotaform bij PostNL is aangeboden voor verzending, betekent niet dat daarmee is aangetoond dat de brief van 17 oktober 2016 daadwerkelijk door [eiser] is ontvangen.
2.6
Voor wat betreft de bezorging is er slechts een schriftelijke verklaring van PostNL overgelegd. Door [naam 1] van PostNL is verklaard dat van de 49 brieven er 49 werden bezorgd. Door panelleden is aangegeven dat alle brieven juist zijn bezorgd. Dat is vrij logisch, omdat panelleden niet kunnen aangeven dat zij geen brief hebben ontvangen als zij geen wetenschap hebben dat zij een brief zouden moeten ontvangen. Nu het hier om een niet-geregistreerde post gaat, kan er niet zonder meer worden uitgegaan van het onafhankelijke onderzoek van marktonderzoekbureau GFK, waarvan het onderzoeksrapport bovendien niet is overgelegd. Niet is aangetoond dat de brief van 17 oktober 2016 één van de 49 brieven is geweest, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de brief van 17 oktober 2016 van Achmea op het adres van [eiser] is bezorgd en door hem is ontvangen.
2.7
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat Achmea alleen de verzending van de brief van 17 oktober 2016 heeft bewezen, maar niet de ontvangst daarvan heeft aangetoond. Dit betekent dat Achmea niet is geslaagd in haar bewijsopdracht dat de brief van 17 oktober 2016 bij [eiser] is aangekomen en hem heeft bereikt.
2.8
Daarbij weegt de omstandigheid mee dat [eiser] nog in november 2016 is gesommeerd en Achmea hem nog een betalingsverzoek heeft gedaan. Als de brief van 17 oktober 2016 door [eiser] zou zijn ontvangen, dan was Achmea gerechtigd om de verzekeringsovereenkomst per 1 oktober 2016 (de premievervaldag) te schorsen dan wel te beëindigen. Hiervan is niet gebleken.
2.9
Nu Achmea niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, betekent dat [eiser] niet na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen. Achmea was derhalve niet gerechtigd om tot schorsing of beëindiging van de dekking van de verzekeringsovereenkomst over te gaan. De gevorderde verklaring voor recht van [eiser] is voor toewijzing vatbaar.
2.1
Nu er wordt geoordeeld dat de verzekeringsovereenkomst niet is beëindigd, heeft [eiser] op grond van de overeenkomst recht op een uitkering in verband met de schade die hij aan zijn eigen voertuig heeft geleden. De schade is begroot op een bedrag van € 3.627,58. Achmea heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat ook de gevorderde verklaring voor recht op dit punt toewijsbaar is.
2.11
De buitengerechtelijke kosten zijn door [eiser] onvoldoende nader gespecificeerd, zodat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn.
2.12
Achmea wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Achmea ten onrechte tot beëindiging van de verzekering is overgegaan en ten onrechte is overgegaan tot inning van het schadebedrag van € 16.130,-;
verklaart voor recht dat Achmea uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst gehouden is de totale schade aan het voertuig van [eiser] met kenteken [kentekennummer] ad € 3.627,58 te vergoeden;
veroordeelt Achmea in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 185,54 aan verschotten en € 1.260,00 aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821