ECLI:NL:RBROT:2020:12976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
10/750353-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en mensensmokkel met gebruik van valse identiteitsbewijzen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met zijn medeverdachte betrokken was bij het medeplegen van gewoontewitwassen en mensensmokkel. De verdachte werd beschuldigd van het ontvangen van contante huurpenningen en borgsommen, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de door hen ontvangen bedragen uit criminele activiteiten voortkwamen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het helpen van personen zonder rechtmatig verblijf in Nederland door hen woningen te verhuren, wat als mensensmokkel werd gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte uit winstbejag handelde en dat hij op de hoogte was van de illegale status van de huurders. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte een vals identiteitsbewijs voorhanden had, wat in strijd was met de wet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 10.000,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750353-17
Datum uitspraak: 26 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2, derde gedachtestreepje met betrekking tot [naam persoon 1] en vierde gedachtestreepje, ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 eerste, tweede en derde gedachtestreepje met betrekking tot [naam persoon 2] , 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en tot een taakstraf van 240 uren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 10.000,-

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn op grond waarvan het ten laste gelegde onder 4 (voorhanden hebben van munitie) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
Anders dan de verdediging heeft bepleit, kan op grond van de verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij wetenschap had van ‘die blokken’ in de woning aan de [adres delict] te Wassenaar en de overige bewijsmiddelen in het dossier, het ten laste gelegde onder 3 (voorhanden hebben van hasjiesj) wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering
Feit 1 gewoontewitwassen
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de huurpenningen van de woningen genoemd in de tenlastelegging middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Indien dit wel kan worden bewezen, staat niet vast dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "
afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp
"afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Hoewel de verdachte formeel geen rol vervulde in de ondernemingen van zijn partner en medeverdachte [naam medeverdachte] , [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ), volgt uit het dossier en zijn verklaring ter terechtzitting dat hij volledig op de hoogte was van alle ins en outs van de ondernemingen en dat [naam medeverdachte] en hij daarbinnen nauw met elkaar samenwerkten.
[naam bedrijf 3] heeft in de tenlastegelegde periode de op de tenlastelegging vermelde woningen in Amsterdam, Berkel en Rodenrijs en Rotterdam verhuurd aan personen die niet beschikten over aantoonbaar legaal inkomen of vermogen en die de huurpenningen (bedragen van rond de 2000-2500 euro per maand) steeds contant betaalden. De verdachte haalde, al dan niet samen met zijn medeverdachte, de contante bedragen op. Geen van de huurders had zich ingeschreven op het betreffende adres en een aantal had geen rechtmatig verblijf in Nederland. Daarnaast zijn de betreffende woningen in verband te brengen met criminele activiteiten. Er zijn in de woningen of bij met die woningen in verband te brengen personen (grote) hoeveelheden verdovende middelen, daaraan gerelateerde voorwerpen, grote bedragen contant geld en/of wapens aangetroffen. Verschillende huurders/gebruikers van de woningen zijn hiervoor strafrechtelijk vervolgd en inmiddels veroordeeld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de huurders/gebruikers van de betreffende panden zich bezighielden met het plegen van misdrijven en dat het niet anders kan dan dat de door hen betaalde (contante) huurpenningen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De vervolgvraag is of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de betaalde huurpenningen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Vaststaat dat [naam bedrijf 3] de inkomenspositie van de betreffende huurders - die grotendeels van buitenlandse komaf waren - niet controleerde, anders dan door aan de huurder te vragen of zij de huur konden betalen. Daarnaast controleerde [naam bedrijf 3] niet afdoende of zij legaal in Nederland waren en werd niet gecontroleerd of huurders zich daadwerkelijk inschreven in de Basisregistratie personen. Ook staat vast dat [naam bedrijf 3] grote contante betalingen accepteerde, ondanks dat in de huurovereenkomsten van [naam bedrijf 3] was bepaald dat de huur en de borg per bank moesten worden betaald. Die contante betalingen werden vervolgens bij de bank afgestort op de rekening van [naam bedrijf 3] . Gebleken is dat daarbij ook veel biljetten van 500 euro zaten. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke biljetten vrijwel uitsluitend worden gebruikt in het criminele circuit.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor de verdachte in de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode duidelijk zijn geworden dat de door [naam bedrijf 3] gekozen bedrijfsvoering op gespannen voet stond met de financiële integriteit.
In de periode 2013-2015 zijn immers in vier panden van [naam bedrijf 3] verdovende middelen aangetroffen, in welk verband de politie de medeverdachte steeds als getuige heeft gehoord. Daarnaast heeft de ABN AMRO bank in de periode van 2014 tot 2016 zeven verdachte transacties van [naam bedrijf 3] geregistreerd. Bij deze registraties heeft de ABN AMRO bank vermeld dat over de grote contante stortingen vragen zijn gesteld aan de verdachte; tevens is haar verzocht dit percentage terug te dringen. In oktober 2015 meldde de bank dat [naam bedrijf 3] geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om het percentage contante betalingen terug te dringen van 70% naar 30% en dat dit percentage juist is gestegen naar 85%.
Voorts is gebleken dat ook de gemeente Rotterdam bestuurlijk is opgetreden met betrekking tot door [naam bedrijf 3] verhuurde panden, omdat daar criminele activiteiten plaatsvonden. Op 10 februari 2015 heeft voor de eerste keer een zienswijzegesprek plaatsgevonden met de gemeente Rotterdam met betrekking tot een woning aan [adres 1] en op 20 februari 2015 heeft de gemeente Rotterdam een bestuurlijke waarschuwing gegeven. Weliswaar is de bestuurlijke waarschuwing aan de eigenaar van de woning gegeven, maar uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 168 kan worden afgeleid dat [naam bedrijf 3] op de hoogte was van het zienswijzegesprek en er namens [naam bedrijf 3] verweer is gevoerd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden was de verdachte, anders dan de verdediging heeft bepleit, sinds de start van de laste gelegde periode, in januari 2016, een gewaarschuwd mens. Hij was ervan op de hoogte dat er criminele activiteiten in de door haar verhuurde woningen plaatsvonden. Desondanks zijn de verdachte en zijn medeverdachte goeddeels doorgegaan met dezelfde wijze van bedrijfsvoering en zijn zij grote contante betalingen blijven aannemen. Intussen zijn instanties doorgegaan met hen daarop aan te spreken. In de ten laste gelegde periode vonden met betrekking tot diverse door [naam bedrijf 3] verhuurde woningen verscheidene zienswijzegesprekken plaats bij de gemeente Rotterdam waarbij de verdachte en zijn medeverdachte dan wel een van hen aanwezig was. In die gesprekken werd gesproken over het door de verdachten accepteren van contante betalingen en werd er gewezen op de risico’s van het ontbreken van een goede administratie en controle op huurders. Ook werden aan [naam bedrijf 3] een flink aantal bestuurlijke waarschuwingen gegeven en bestuurlijke boetes opgelegd en werden panden in verband met criminele activiteiten gesloten. Daarnaast heeft de ABN AMRO bank in een brief van 28 november 2016 (nog eens) gewezen op het niet acceptabele risico in het licht van anti-witwasmaatregelen. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij wist dat de bank moeilijk deed.
Ten slotte blijkt uit het dossier dat een aantal huurders wordt gewaarschuwd voor controle in de woningen.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de door hen ontvangen contante huurpenningen en/of borg afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.3.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde gewoontewitwassen is bewezen, de verweren worden verworpen.
Feit 2 mensensmokkel, behulpzaam zijn bij het (verschaffen van) verblijf in Nederland
4.3.4.
Standpunt officier van justitie
Met betrekking tot de personen [naam persoon 1] , [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en [naam persoon 5] dient vrijspraak te volgen aangezien niet, althans onvoldoende, is gebleken dat zij onrechtmatig in Nederland verbleven. Voor de overige in de tenlastelegging genoemde personen geldt dat zij onrechtmatig in Nederland verbleven en de verdachte zich, door het aan hen verhuren van een woning, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.
4.3.5.
Standpunt verdediging
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de in de tenlastelegging genoemde personen onrechtmatig in Nederland verbleven en/of dat de verdachte daarvan wetenschap had dan wel ernstige reden had dit te vermoeden. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
4.3.6.
Beoordeling
[naam persoon 1] , [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en [naam persoon 5]
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat voor wat betreft de personen [naam persoon 1] , [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en [naam persoon 5] niet kan worden vastgesteld dat zij in de ten laste gelegde periode niet-rechtmatig in Nederland verbleven. Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte in zoverre (partieel) wordt vrijgesproken.
[naam persoon 6] en [naam persoon 7]
Ten aanzien van de personen [naam persoon 6] en [naam persoon 7] geldt dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld of zij onrechtmatig in Nederland verbleven. Dat het identiteitsbewijs van [naam persoon 6] was verlopen en [naam persoon 7] zich met een vals/vervalst paspoort legitimeerde, is daartoe onvoldoende. Het ten laste gelegde ten aanzien van deze personen is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte in zoverre (partieel) wordt vrijgesproken.
[naam persoon 2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van politie met nummer 241 blijkt dat [naam persoon 2] geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Voorts blijkt hieruit dat [naam persoon 2] voor het, van [naam bedrijf 3] huren van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam gebruik heeft gemaakt van een Albanese identiteitskaart; een zogenoemde chipcard, die in Nederland niet geldig is als legitimatie en evenmin als verblijfsdocument. De verdachte en zijn medeverdachte hebben dit identiteitsdocument zonder verder onderzoek of doorvragen geaccepteerd. Daardoor heeft de verdachte welbewust het risico op de koop toe genomen dat hij de woning verhuurde aan een persoon die niet rechtmatig in Nederland verbleef. [naam bedrijf 3] heeft van [naam persoon 2] betalingen ontvangen voor de huur. Daarmee is sprake van handelen uit winstbejag, zodat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
4.3.7.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte, in hun hoedanigheid van woningverhuurder, uit winstbejag een persoon genaamd [naam persoon 2] behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland.
Feit 5 voorhanden hebben van een vals/vervalst identiteitsbewijs
4.3.8.
Standpunt verdediging
Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een vervalst paspoort heeft gebruikt of wist of het vermoeden had dat het paspoort vals was. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
4.3.9.
Beoordeling
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte en zijn medeverdachte aan de [adres delict] te Wassenaar zijn diverse ordners aangetroffen met bedrijfsadministratie van de ondernemingen van de verdachte. Daarin bevond zich een kopie van een Grieks identiteitsbewijs met nummer [nummer identiteitsbewijs] op naam van [naam persoon 1] met hierop een pasfoto. Het identiteitsbewijs van [naam persoon 1] stond sinds 21 april 2015 ter zake van diefstal /verduistering / vermissing gesignaleerd.
Voorts is in de administratie van de verdachte een internationaal rijbewijs aangetroffen op naam van [naam persoon 8] . Hierop ontbrak de pasfoto. In de strafrechtketendatabank (SKDB) stond bij de persoon [naam persoon 8] een foto geregistreerd die overeenkomt met de foto die is aangetroffen op het identiteitsbewijs ten name van [naam persoon 1] . De kopie van het Griekse identiteitsbewijs op naam van [naam persoon 1] is dus vals, nu deze een foto bevat van een ander persoon, namelijk [naam persoon 8] .
Dit Griekse identiteitsbewijs, althans een kopie ervan, is meermalen gebruikt bij het afsluiten van huurcontracten van [naam bedrijf 3] voor diverse woningen op naam van [naam persoon 1] dan wel ten behoeve van [naam persoon 1] , waarbij de rechtbank constateert dat de huurperiodes elkaar in sommige gevallen overlappen en waarbij tevens opvalt dat [naam persoon 1] een aantal keer als werknemer van [naam bedrijf 3] staat vermeld in het huurcontract. Gelet op deze stukken in het dossier heeft het er alle schijn van dat het identiteitsbewijs op naam van [naam persoon 1] is gebruikt om aan [naam persoon 8] , die gesignaleerd staat als een niet tot Schengengebied toe te laten vreemdeling verblijf in Nederland te verschaffen.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat het Griekse identiteitsdocument vals was. De verklaring ter zitting dat het rijbewijs op naam van [naam persoon 8] waarschijnlijk is aangetroffen in een woning die verdachten hebben moeten ontruimen, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Deze verklaring is geenszins concreet geworden en ook overigens niet nader onderbouwd. Daarbij valt ook niet in te zien dat -als het document inderdaad bij een ontruiming van een huurwoning is aangetroffen- een dergelijk document mee naar huis wordt genomen en (tussen bedrijfsadministratie) in ordners wordt gevoegd.
De rechtbank overweegt tot slot dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte onder de reikwijdte valt van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien uit de bewoordingen van het tweede lid van het betreffende artikel volgt dat het verbod zich tot een ieder richt die een vals reisdocument/identiteitsbewijs voorhanden heeft, ook wanneer dat niet op zijn naam is gesteld. Daarnaast volgt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet verbetering aanpak fraude met identiteitsbewijzen, bij de invoering waarvan dit artikel voor het laatst is gewijzigd, dat het de bedoeling van de wetgever is dat ook kopieën van valse/vervalste identiteitsbewijzen onder de reikwijdte van dit artikel vallen (Kamerstukken II 2011/12, 33352, nr. 3, p. 16)
4.3.10.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 februari 2018 te Wassenaar en Amsterdam en Berkel en Rodenrijs en Rotterdam, telkens tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
hebben hij, verdachte, en zijn mededader telkens (van) geldbedragen, van in totaal 106.080,- euro huur en borg verworven en voorhanden
gehad en overgedragen en omgezet en gebruik gemaakt:
-zaaksdossier 2: [adres 3] te Amsterdam
in de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 april 2017 een geldbedrag van in totaal 7.500,- eurohuur en borg, met betrekking tot de [adres 3] te Amsterdam
en
-zaaksdossier 3: [adres 4] te Berkel en Rodenrijs
In de periode van 1 juni 2016 tot en met 8 juli 2017 een geldbedrag van in totaal 39.830,- euro huur en borg, met betrekking tot de [adres 4] te Berkel en Rodenrijs
en
-zaaksdossier 4: [adres 2] te Amsterdam
in de periode van 11 maart 2017 tot en met 23 september 2017 een geldbedrag van in totaal 24.500,- euro huur en borg, met betrekking tot de [adres 2] Amsterdam
en
-zaaksdossier 5: [adres 5] te Rotterdam
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 augustus 2016 een geldbedrag van in totaal 20.250,- euro huur en borg, met betrekking tot de [adres 5] te Rotterdam
en
-zaaksdossier 6: [adres 6] te Rotterdam
in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 21 maart 2017 een geldbedrag van in totaal 14.000,- euro huur en borg, met betrekking tot de [adres 6] te Rotterdam
terwijl hij en zijn mededader wisten, dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 11 maart 2017 tot en met 23 september 2017 te Wassenaar en Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander in de uitoefening van zijn beroep een ander te weten één persoon met de Albanese nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland
en genoemde persoon daartoe gelegenheid heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader
de woning op de [adres 2] te Amsterdam verhuurd aan [naam persoon 2] , die illegaal in Nederland verbleef
3.
hij op 21 februari 2018 te Wassenaaropzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1370 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 21 februari 2018 te Wassenaar,
tezamen en in vereniging met een ander
een vervalste Griekse identiteitskaart ( [nummer identiteitsbewijs] ), op naam van [naam persoon 1] , voorhanden heeft gehad
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het identiteitsbewijs vervalst was
bestaande de vervalsing hieruit dat de Griekse identiteitskaart was voorzien van een foto van [naam persoon 8] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Albanië .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
2.
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
medeplegen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vervalst is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte runde met zijn medeverdachte een aantal ondernemingen gespecialiseerd in de aan- en verhuur van woningen in het luxe segment. In die hoedanigheid heeft hij zich samen met zijn medeverdachte gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan opzetwitwassen van een bedrag van in totaal ruim 100.000 euro. Hij heeft in dat verband grote bedragen aan contante betalingen van huurpenningen en borgsommen voor door hem verhuurde woningen aangenomen. Zijn medeverdachte heeft deze bedragen grotendeels gestort op de bankrekeningen van haar onderneming en voorts met dit geld grote contante aankopen gedaan, waaronder een Porsche. De verdachte heeft op naam van [naam bedrijf 3] een motorfiets gekocht. Door dit handelen heeft de verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Daarnaast is de verdachte, samen met zijn medeverdachte, behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van illegaal verblijf in Nederland door het verhuren van een woning aan een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling. Door zo te handelen heeft de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid, dat gericht is op de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland, doorkruist.
Tot slot heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte een vals identiteitsbewijs voorhanden gehad. Valse identiteitsbewijzen verhinderen een effectieve identiteitscontrole en bovendien wordt het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer in dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld hierdoor ernstig aangetast.
De verdachte lijkt uitsluitend en ongeremd gedreven te zijn geweest door eigen materieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn gedragingen voor de samenleving waar hij deel van uitmaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de aard en de ernst van de feiten in beginsel oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank afzien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt daarbij mee dat minder feiten bewezen zijn verklaard dan door de officier van justitie bewezen geacht. De rechtbank acht, zoals door de officier van justitie geëist, een geldboete in combinatie met de maximale werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 47, 57, 197a, 231 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
230 (tweehonderdendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 dagen;
veroordeelt de verdachte ten slotte tot een
geldboete van € 10.000, 00 (tienduizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 februari 2018 te Wassenaar en/of Amsterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer geldbedrag(en), in elk geval (van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 106.080,- euro (huur) en/of (borg) in elk geval (van) enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden
gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt:
-zaaksdossier 2: [adres 3] te Amsterdam
In of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 april 2017 een geldbedrag van in totaal ongeveer 7.500,- euro (huur) en/of (borg), in elk geval enig geldbedrag, met betrekking tot de van [adres 3] te Amsterdam
en/of
-zaaksdossier 3: [adres 4] te Berkel en Rodenrijs
In of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 8 juli 2017 een geldbedrag van in totaal ongeveer 39.830,- euro (huur) en/of (borg), in elk geval enig geldbedrag, met betrekking tot de [adres 4] te Berkel en Rodenrijs
en/of
-zaaksdossier 4: [adres 2] te Amsterdam
In of omstreeks de periode van 11 maart 2017 tot en met 23 september 2017 een geldbedrag van in totaal ongeveer 24.500,- euro (huur) en/of (borg), elk geval enig geldbedrag, met betrekking tot de [adres 2] Amsterdam
en/of
-zaaksdossier 5: [adres 5] te Rotterdam
In of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 augustus 2016 een geldbedrag van in totaal ongeveer 20.250,- euro (huur) en/of (borg), in elk geval enig geldbedrag, met betrekking tot de [adres 5] te Rotterdam
en/of
-zaaksdossier 6: [adres 6] te Rotterdam
In of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 21 maart 2017 een geldbedrag van in totaal ongeveer 14.000,- euro (huur) en/of (borg), in elk geval enig geldbedrag, met betrekking tot de [adres 6] te Rotterdam
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovengenoemde geldbedrag(en) - onmiddellijk of - middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 februari 2013 te Wassenaar en/of Amsterdam en/of Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van haar beroep en/of uit gewoonte, een ander of anderen, te weten zes, althans één of meer personen met de Albanese nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie,
en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
-in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 april 2017 de woning op de van [adres 3] te Amsterdam verhuurd aan [naam persoon 6] , althans aan een of meer perso(o)n(en) die illegaal in Nederland verbleef/verbleven
en/of
-in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met S juli 2017 de woning op de [adres 4] te Berkel en Rodenrijs verhuurd aan [naam persoon 7] , althans aan een of meer perso(o)n(en) die illegaal in Nederland verbleef/verbleven
-in of- omstreeks de periode van 11 maart 2017 tot en. met 23 september 2017 de woning op de [adres 2] verhuurd aan [naam persoon 1] en/of [naam persoon 2] , althans aan een of meer perso(o)n(en) die illegaal in Nederland verbleef/verbleven
-in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 augustus 2016 de woning op de [adres 5] te Rotterdam verhuurd aan [naam persoon 3] / en/of [naam persoon 4] en/of [naam persoon 5] , althans aan een of meer perso(o)n(en) die illegaal in Nederland verbleef/verbleven;
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1370 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars -en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie in de zin van artikel 1 onder 42 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 2 kogelpatronen, kaliber 22x9 millimeter, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 21 februari 2018 te Wassenaar, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een (vervalste / valse) Griekse identiteitskaart ( [nummer identiteitsbewijs] ), op naam van [naam persoon 1] ,
althans een reisdocument of een identiteitsbewijs, althans een identiteitsbewijs dat is afgegeven door en dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt (bij het afsluiten van huurcontracten)
waarvan hij/zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument of identiteitskaart vals of vervalst was
bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat de Griekse identiteitskaars was voorzien van een foto van [naam persoon 8] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Albanië) en/of dat het document sinds 21 april 2015 als vermist/gestolen/verduisterd geregistreerd stond.