ECLI:NL:RBROT:2020:12937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
C/10/609287 / FA RK 20-9561
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en niet-ontvankelijkheid in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam. Het verzoekschrift van de officier is op 4 december 2020 ingekomen, met bijlagen waaronder een medische verklaring van een psychiater en een zorgplan. Tijdens de mondelinge behandeling, die ook op 15 december 2020 plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen telefonisch gehoord vanwege de coronamaatregelen. De advocaat van de betrokkene heeft bepleit dat het verzoek afgewezen moet worden vanwege een forse termijnoverschrijding, aangezien de officier op 14 augustus 2020 is begonnen met de voorbereiding van de zorgmachtiging, maar pas op 7 december 2020 het verzoek heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding twaalf weken bedraagt, wat in strijd is met de absolute termijn die de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voorschrijft. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de betrokkene in zijn belangen is geschaad en heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek. De rechtbank heeft tevens opgemerkt dat de betrokkene mogelijk recht heeft op schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt op 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/609287 / FA RK 20-9561
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 15 december 2020 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene]
hierna: betrokkene,
wonende en verblijvende te Rotterdam,
advocaat mr. Ch.J. Nicolaï te Schiedam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 4 december 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door [naam 1] , psychiater, van 25 november 2020;
  • de zorgkaart van 14 augustus 2020;
  • het zorgplan van 14 augustus 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz; en
  • het bericht dat er geen relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene zijn.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
  • betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat; en
  • [naam 2] , sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en [naam 3] , begeleider, beiden verbonden aan Parnassia Groep.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2..Beoordeling

2.1.
De advocaat van betrokkene bepleit afwijzing van het verzoek omdat er sprake is van een forse termijnoverschrijding waardoor betrokkene in zijn belangen is geschaad. De advocaat stelt dat de officier op 14 augustus 2020 is gestart met de voorbereiding van de zorgmachtiging. Betrokkene is op deze datum hierover geïnformeerd door de geneesheer-directeur. De officier heeft op 7 december 2020 het onderhavig verzoek bij de rechtbank ingediend. Gelet op artikel 5:16 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 5:17 Wvggz had de officier een verzoekschrift moeten indienen binnen vier weken na de schriftelijke mededeling aan betrokkene, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 sub a Wvggz.
2.2.
De verpleegkundige heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de termijnoverschrijding het gevolg is van het tekort aan psychiaters binnen de GGZ.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een forse termijnoverschrijding van twaalf weken. De Wvggz kent een absolute termijn waarbinnen verzoekschriften moeten zijn ingediend. Die is niet gehaald. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene hierdoor in zijn belangen is geschaad. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in het verzoek.
2.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat betrokkene een schadevergoeding kan verzoeken op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz.

3..Beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is op 15 december 2020 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van M. Streefland, griffier en op 17 december 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.