ECLI:NL:RBROT:2020:1288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
10/960199-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van witwassen met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen Opiumwet

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen en voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,00, te betalen in 20 termijnen, en een taakstraf van 120 uren. De verdachte, die als katvanger fungeerde, had een vennootschap op zijn naam en ontving in totaal € 17.392,- aan salaris en € 3.500,- als aanbetaling voor een auto, zonder serieuze werkzaamheden te verrichten. Het geld dat hij ontving was afkomstig uit misdrijf, wat de verdachte wist of had moeten vermoeden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het geld dat hij ontving van de vennootschap uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en schulden, en legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960199-18
Datum uitspraak: 17 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 24 januari 2020 en 3 februari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde (voorbereidingshandelingen Opiumwet);
  • bewezenverklaring van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (opzetwitwassen);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en tot een geldboete van € 10.000,-, al dan niet te betalen in termijnen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 (voorbereidingshandelingen Opiumwet)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2 (witwassen)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Alle inkomsten van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) zijn uit enig misdrijf afkomstig. Datgene wat verdachte heeft ontvangen, is dus ook van misdrijf afkomstig. De verdachte is “papieren directeur” van [naam bedrijf] geworden en ontving loon zonder werkzaamheden te verrichten. Dit had hem moeten doen twijfelen over de legitimiteit van de bedrijfsvoering van [naam bedrijf] , te meer nu het om een bedrijf ging dat zich bezig hield met de invoer van fruit uit Midden- en Zuid-Amerika. Door toch akkoord te gaan heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn inkomsten geld betroffen dat uit enig misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte wist niet dat zijn salaris en het bedrag dat hij ontving voor zijn auto afkomstig waren uit enig misdrijf. Hij had dit ook niet kunnen vermoeden, nu hij ervan uitging dat [naam bedrijf] een legitiem fruitbedrijf betrof en er ook geen andere aanwijzingen waren dat de gelden afkomstig waren uit een misdrijf. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van zowel opzetwitwassen als schuldwitwassen.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, handelingen heeft verricht die tot doel hadden of geschikt waren om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van de ten laste gelegde geldbedragen te verbergen of te verhullen danwel om te verbergen of verhullen wie de rechthebbende was. De verdachte zal daarom van het onder a ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder sub b ten laste gelegde kunnen de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt worden genomen.
De verdachte was met ingang van 13 januari 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf] . De verdachte heeft van [naam bedrijf] (in totaal) € 18.342,- aan salaris ontvangen. In de ten laste gelegde periode betrof dit een bedrag van € 17.392,-, zodat de verdachte in elk geval van het meerdere zal worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de verdachte een bedrag van € 3.500,- ten behoeve van de aankoop van een auto ontvangen. De verdachte wordt verweten dat hij deze bedragen heeft witgewassen. Het onderzoek in deze zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat deze bedragen uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Geld afkomstig uit enig misdrijf
De verdachte was in 2016 formeel bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] . Hij heeft vanaf december 2015 gedurende een jaar (voorschotten op zijn) salaris van [naam bedrijf] ontvangen op zijn bankrekening. Daarnaast heeft hij van [naam bedrijf] een contante bijdrage voor een auto ontvangen van € 3.500,-. De verdachte heeft echter nooit serieuze werkzaamheden voor [naam bedrijf] verricht. Het salaris van [naam bedrijf] ontving hij vanaf de bankrekening van [naam bedrijf] .
In de periode 2015/2016 is een totaalbedrag van € 239.890,- aan contant geld gestort op de bankrekening van [naam bedrijf] . Het ging hierbij om 25 stortingen variërend tussen de € 3.000,- en
€ 15.000,- op diverse data, waarbij er op drie data zelfs tweemaal geld is gestort. Gelet hierop was het kennelijk de bedoeling om onder het bedrag te blijven waarvoor een melding ongebruikelijke transactie verplicht is (tot 25 juli 2018 gold deze voor transacties van € 15.000,- of hoger).
De verdachte had inzage op de bankrekening van [naam bedrijf] . Hij heeft ter terechtzitting erkend op diverse momenten te hebben gezien dat er forse bedragen in het bedrijf omgingen.
[naam bedrijf] was een bedrijf dat handelde in fruit. Het is een feit van algemene bekendheid dat fruit als deklading wordt gebruikt voor de smokkel van harddrugs vanuit Zuid- en Midden-Amerika.
Gelet op al het voorgaande alsmede gelet op het feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld, acht de rechtbank zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld dat de verdachte van [naam bedrijf] ontving, uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld dat hij heeft ontvangen niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte heeft slechts gesteld dat de gelden afkomstig waren van [naam bedrijf] , maar heeft niet gesteld dat de (daaraan ten grondslag liggende contante) gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld dat de verdachte van [naam bedrijf] heeft ontvangen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden alsmede de verklaring van de verdachte dat hij het ‘vreemd’ vond dat hij geld van [naam bedrijf] kreeg, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen. De verdachte had zich niet alleen moeten afvragen waarom hij überhaupt salaris en een bijdrage voor een auto ontving, maar ook wat de herkomst van die bedragen was. Door dit niet te doen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld dat hij van [naam bedrijf] ontving van enig misdrijf afkomstig was en dat hij zich aldus schuldig maakte aan witwassen.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 13 januari 2016 tot en met 26
november 2016 te Breda en/of te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen immers hebben hij, verdachte en zijn mededader,
meerdere geldbedragen , te weten:
- een bedrag van in totaal EUR
17.392(girale overboekingen
afkomstig van de bankrekening van [naam bedrijf] ) en
- een bedrag van EUR 3.500, (ontvangen ten
behoeve van de aankoop van een auto),
telkens verworven enf voorhanden gehad en overgedragen
terwijl verdachte en zijn mededaderwisten dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan witwassen. Hij heeft als katvanger een vennootschap op zijn naam gehad. De verdachte kreeg daarvoor maandelijks een vergoeding, zonder daarvoor enige (serieuze) werkzaamheden te hoeven verrichten. Het geld dat hij van de vennootschap ontving was afkomstig uit misdrijf. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode in totaal € 17.392,- aan salaris en € 3.500,- als aanbetaling aan een auto ontvangen. Hij nam het geld aan zonder zich te bekommeren om de herkomst van dit geld. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het betreft een ondermijnend misdrijf dat de maatschappij veel schade toebrengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte heeft ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden aangevoerd dat het niet goed met hem gaat. Hij kampt met psychische problemen, een verslaving aan medicatie en schulden. Hij heeft wel een vaste baan.
7.1.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur en een geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf en de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank sterk rekening met het feit dat de verdachte de lichtste gradatie van opzet op het witwassen had (voorwaardelijk opzet). De rechtbank komt, mede gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden, dan ook tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt bij de geldboete verder rekening met de beperkte draagkracht van de verdachte en staat termijnbetaling toe zoals hierna bepaald.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur en een geldboete van € 4.000,- passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 23, 24a, 24c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 4.000,00 (zegge: vierduizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
50 dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete in 20 maandelijkse termijnen van
€ 200,00mag worden voldaan;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Kokken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 januari 2016 tot
26 november 2016, althans de periode 13 augustus 2016 tot 26 november 2016, te
Rotterdam en/of Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het (meermalen) opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden cocaïne, in elk
geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn
en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot he
plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had
om te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen (telkens), toen en daar opzettelijk:
- als bestuurder en/of aandeelhouder en/of bewaarder van de boekhouding en
bescheiden werkzaamheden voor het bedrijf [naam bedrijf]
verricht en/of
- de beschikking gehad over de bankrekening van het bedrijf [naam bedrijf]
.
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 13 januari 2016 tot en met 26
november 2016 te Breda en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan
schuldwitwassen,
immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders,
a)
van meerdere geldbedragen en/of voorwerpen, te weten:
- een bedrag van in totaal (ongeveer) EUR 18.342 (girale overboekingen
afkomstig van de bankrekening van [naam bedrijf] ) en/of
- een bedrag van (ongeveer) EUR 3.500, althans enig geldbedrag, (ontvangen ten
behoeve van de aankoop van een auto),
althans van enige geldbedragen en/of voorwerpen,
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende is
en/of
b)
meerdere geldbedragen en/of voorwerpen, te weten:
- een bedrag van in totaal (ongeveer) EUR 18.342 (girale overboekingen
afkomstig van de bankrekening van [naam bedrijf] ) en/of
- een bedrag van (ongeveer) EUR 3.500, althans enig geldbedrag, (ontvangen ten
behoeve van de aankoop van een auto),
althans van enige geldbedragen en/of voorwerpen,
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van deze geldbedragen en/of voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten
vermoeden, dat voornoemde geldbedragen en/of voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.