Op 31 juli 2020 vond in de Rechtbank Rotterdam een terechtzitting plaats onder leiding van kinderrechter M.J.M. Marseille, waarbij een minderjarige verdachte werd aangeklaagd voor diefstal. De verdachte, een Italiaanse jongedame geboren in 2004, was betrokken bij een woninginbraak op 6 juli 2020 in Rotterdam, waarbij sieraden werden gestolen. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en dat er een beëdigde tolk aanwezig was om te vertalen. De verdachte verklaarde dat zij onder druk van medeverdachten had gehandeld en dat zij zelf niets had gestolen. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, voerde aan dat de identiteit van de verdachte onduidelijk was, gezien haar gebruik van verschillende aliassen in andere landen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weening, betoogde dat er onvoldoende bewijs was om de identiteit van de verdachte vast te stellen en vroeg om toepassing van het jeugdstrafrecht.
Na het horen van de verklaringen en het requisitoir van de officier van justitie, besloot de kinderrechter het onderzoek te sluiten en terstond vonnis te wijzen. De kinderrechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij zij zich toegang had verschaft tot de woning door middel van een valse sleutel. De rechtbank besloot om het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks de minderjarige leeftijd van de verdachte, en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van de tijd die in verzekering was doorgebracht. De kinderrechter maakte de verdachte attent op haar recht om binnen veertien dagen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.