In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek ingediend voor de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind, met de bedoeling om een acute en ernstige bedreiging voor het kind weg te nemen. Het verzoek is ingediend op 23 december 2020, met de verwachting dat het kind op 23 januari 2021 geboren zal worden. De Raad heeft ook een machtiging voor uithuisplaatsing aangevraagd, die zou ingaan vanaf de geboorte van het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor ondertoezichtstelling is vervuld, zoals beschreven in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten dat de voorlopige ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor een termijn van drie maanden wordt ingesteld, met ingang van 23 december 2020.
De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er niet voldoende spoed is om de behandeling van het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing te bespoedigen. De beslissing hierover is aangehouden tot de zitting op 5 januari 2021, waar de Raad, de gecertificeerde instelling en de belanghebbende zullen worden gehoord. De kinderrechter heeft de zaak toegewezen aan mr. C.N. Melkert voor behandeling op de genoemde datum. De beschikking is mondeling gegeven en openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs op 23 december 2020, en schriftelijk vastgesteld in het bijzijn van de griffier.