ECLI:NL:RBROT:2020:12706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
10/960153-19 / Raadkamernummer: 20/336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing ex artikel 226a Sv van de rechter-commissaris in de strafzaak tegen verdachte met betrekking tot de identiteit van een getuige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris in een strafzaak. De verdachte wordt ervan verdacht deel te hebben genomen aan een terroristische organisatie en zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen. De officier van justitie had op 13 augustus 2019 een vordering ingediend op basis van artikel 226a Sv, waarin werd gevraagd om de identiteit van een getuige te verbergen tijdens het verhoor. De rechter-commissaris heeft deze vordering op 7 januari 2020 toegewezen, maar de verdachte en zijn raadsman zijn niet gehoord, wat in strijd is met de wet. De verdediging stelt dat dit een schending van het recht op een eerlijk proces oplevert. De officier van justitie is het eens met de verdediging dat er een formeel gebrek is en dat de beslissing vernietigd moet worden. De rechtbank heeft het hoger beroep op 28 april 2020 behandeld en vastgesteld dat de procedure niet correct is gevolgd. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de rechter-commissaris niet in stand kan blijven en verklaart het hoger beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris en stelt de stukken opnieuw in handen van de rechter-commissaris voor een nieuwe behandeling van de vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/960153-19
Raadkamernummer: 20/336
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen de beslissing ex artikel 226a Sv van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdchte] , preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, TA-afdeling,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.

Procedure

De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van januari 2011 tot 1 augustus 2014 heeft deelgenomen en leidinggegeven aan een terroristische organisatie en dat hij zich in de periode vanaf juli 2014 heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Op 13 augustus 2019 heeft de officier van justitie in de strafzaak tegen de verdachte een vordering als bedoeld in artikel 226a Sv ingediend. Daarin is gevorderd dat de rechter-commissaris zal bevelen dat, ter gelegenheid van het verhoor van een niet nader genoemde getuige, de identiteit van die getuige verborgen zal worden gehouden. Bij de vordering zijn gespreksverslagen gevoegd, waaronder een zakelijke weergave van de verklaring van de getuige.
Bij beschikking van 7 januari 2020 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen. De rechter-commissaris heeft daaraan voorafgaand de getuige in het bijzijn van zijn/haar raadsman gehoord.
Door de verdachte is op 7 februari 2020 hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft dat hoger beroep inhoudelijk behandeld op de niet openbare zitting van 21 april 2020. In raadkamer zijn gehoord de raadsman en de officier van justitie mr. C.D. Kardol.

Standpunt verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de beslissing niet voldoet aan de eisen van de wet en het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder de beginselen van equality of arms en hoor- en wederhoor. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte en zijn raadsman in strijd met het bepaalde in artikel 226a, tweede lid, Sv niet op de vordering van de officier van justitie is gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie is het met de verdediging eens dat aan de totstandkoming van de beslissing van de rechter-commissaris een formeel gebrek kleeft en dat dit moet leiden tot vernietiging van de beslissing.

Beoordeling

In het kader van dit hoger beroep dient de raadkamer vast te stellen of de rechter-commissaris terecht het bevel heeft kunnen geven dat van de in deze procedure bedoelde getuige zijn of haar identiteit verborgen wordt gehouden omdat is voldaan aan de eisen zoals vermeld in artikel 226a, eerste lid onder a en b, Sv.
Gezien de verstrekkende gevolgen die het verlenen van de status van bedreigde getuige voor de procesposities in een strafzaak kan hebben, is het in de gelegenheid stellen van de verdachte en zijn raadsman om zich hierover uit te laten, een essentieel onderdeel van de procedure als geheel. Uit de processtukken, noch de behandeling in raadkamer is gebleken dat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 226a, tweede lid, Sv, de verdachte en zijn raadsman voorafgaand aan de door de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie te nemen beslissing, in de gelegenheid zijn gesteld daarover te worden gehoord. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat de bestreden beslissing in strijd met de toepasselijke procedurele voorschriften tot stand is gekomen, hetgeen een ernstig formeel gebrek oplevert. Gelet hierop kan de beslissing van de rechter-commissaris niet in stand blijven. Het hoger beroep is gegrond en de beslissing van de rechter-commissaris van 7 januari 2020 wordt vernietigd.
Zowel de raadsman als de officier van justitie heeft in raadkamer uitdrukkelijk in overweging gegeven dat, ingeval van vernietiging van de beslissing, een andere rechter-commissaris op de 226a Sv-vordering van de officier van justitie zal dienen te beslissen. Het is echter niet aan de raadkamer van de rechtbank om daarover een beslissing te nemen, zodat dit punt verder onbesproken kan blijven.
Dat geldt evenzeer voor de andere punten die door de raadsman in zijn beroepschrift naar voren zijn gebracht; het is aan de rechter-commissaris die de vordering nader zal behandelen om datgene aan zijn (of haar) beslissing(en) ten grondslag te leggen dat hij (of zij) met inachtneming van de wettelijke voorschriften geboden acht.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris in deze rechtbank van 7 januari 2020;
stelt de stukken opnieuw in handen van de rechter-commissaris, teneinde met inachtneming van deze beschikking de vordering opnieuw te behandelen.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mrs. V.F. Milders en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2020.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.