ECLI:NL:RBROT:2020:12691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
10/172652-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van cocaïne. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd op 2 juli 2020 door de politie staande gehouden in Rotterdam. Tijdens deze controle werd in een tas op de bijrijdersstoel van zijn voertuig een pakket met 969,8 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de drugs en stelde dat een passagier kort voor zijn aanhouding de tas had achtergelaten. De rechtbank oordeelde echter dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk was, aangezien er geen bewijs was dat er een andere persoon in het voertuig had gezeten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne en dat hij deze opzettelijk had vervoerd.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 6 maanden op. De rechtbank nam daarbij in overweging dat het vervoer van harddrugs ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en dat eerdere veroordelingen van de verdachte op het gebied van de Opiumwet niet hadden geleid tot een verandering in zijn gedrag. De rechtbank verklaarde ook de tas waarin de cocaïne was aangetroffen verbeurd, evenals de in beslag genomen hoeveelheid cocaïne, in overeenstemming met de wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/172652-20
Datum uitspraak: 28 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest,
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen goed: een tas.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de tas in zijn voertuig. De verdachte heeft vijf minuten voor de aanhouding een passagier afgezet. Deze persoon heeft de tas met daarin de cocaïne achtergelaten. Zoals de verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen hebben beschreven, was de inhoud van de tas niet zichtbaar en de verdachte heeft dus ook niet kunnen zien dat zich in de tas een pakket met cocaïne bevond.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 2 juli 2020 met zijn voertuig in Rotterdam reed en dat hij door de politie staande is gehouden. Op de bijrijdersstoel van het voertuig werd in een tas een pakket met daarin 969,8 gram cocaïne aangetroffen. Deze tas lag gewoon in het zicht.
De verdachte heeft zich bij de politie en bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte pas ter terechtzitting geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, omdat uit niets blijkt dat er kort voorafgaand aan zijn aanhouding een andere persoon in het voertuig van de verdachte heeft gezeten. De verdachte heeft ter zitting niet willen verklaren over de identiteit en achtergrond van deze persoon, zodat ook langs die weg geen mogelijkheid is om de lezing van verdachte handen en voeten te geven.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van en beschikkingsmacht heeft gehad over de cocaïne in de tas in zijn voertuig.
4.1.3.
Conclusie
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 juli 2020 te Rotterdam,
opzettelijk heeft vervoerd,
969,8 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden – voor zover bekend – van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van ongeveer een kilogram cocaïne. Handel in harddrugs is een ernstig strafbaar feit en vormt niet zelden een bron van andersoortige – gewelddadige - vormen van criminaliteit. Vervoer van dit soort hoeveelheden cocaïne leidt tot de (verdere) verspreiding van harddrugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder een deel van de gebruikers ervan het plegen van vermogensdelicten, om hun drugsgebruik te financieren, wordt bevorderd. Eerdere veroordelingen op het gebied van de Opiumwet, hoewel langer geleden, hebben de verdachte er blijkbaar niet van kunnen weerhouden om opnieuw een vergelijkbaar strafbaar feit te plegen. De rechtbank rekent hem dit alles aan. Strafmaat en –soort dienen bij dit alles voldoende afschrikwekkend te zijn om ervoor te zorgen dat potentiële daders niet overgaan tot het plegen dit soort misdrijven.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van d.d. 14 augustus 2020 gelezen dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor Opiumwet gerelateerde strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare strafzaken zijn opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank tevens aandacht besteed aan de oriëntatiepunten voor straftoemeting die ter zake Opiumwetfeiten zijn geformuleerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de nader te noemen bijkomende straf en maatregel, (verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer) passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerp

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen tas verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tas niet verbeurd moet worden verklaard, indien de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat de verdachte hier van niet de eigenaar is.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen tas zal worden verbeurd verklaard, omdat het bewezen feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
De cocaïne zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, alleen al gelet op artikel 13a van de Opiumwet, dat verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer uitdrukkelijk voorschrijft.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2,10 en 13a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: 1 tas;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de in beslag genomen hoeveelheid cocaïne (inclusief verpakking).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 juli 2020 te Rotterdam, althans in Nederland
opzettelijk
heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 969,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet.