ECLI:NL:RBROT:2020:12690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
10/700275-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs

Op 28 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet en het gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden moest ondergaan, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 22 mei 2020 vanuit Noord-Frankrijk naar Rotterdam was gereden om een pakket met 497,2 gram heroïne op te halen. De verdachte had verklaard dat hij het pakket naar een ander adres in Nederland zou vervoeren, maar de rechtbank achtte deze verklaring onaannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de heroïne had vervoerd met het voornemen deze naar Frankrijk uit te voeren. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De in beslag genomen heroïne werd onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700275-20
Datum uitspraak: 28 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Het primair ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de verdachte niet het voornemen had om het pakket met heroïne vanuit Nederland naar Frankrijk te vervoeren. De verdachte en zijn medeverdachte hadden in Frankrijk de opdracht gekregen om de heroïne op te halen in Nederland en ook binnen Nederland aan iemand anders te overhandigen. Het tweede adres in Nederland waar de drugs naartoe gebracht zou moeten worden, zouden zij pas later krijgen. De verdediging acht de verklaring van de medeverdachte, dat hij ervan uitging dat zij het pakket zouden meenemen naar Frankrijk, onvoldoende betrouwbaar voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, omdat hij niet op de hoogte was van de gemaakte afspraak, niet wist dat het om drugs ging en dacht dat het pakket geld bevatte. Dat het wellicht opmerkelijk is dat twee mannen vanuit Frankrijk drugs van Rotterdam naar een andere plaats in Nederland zouden moeten vervoeren, maakt nog niet dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de heroïne vervoerde met het voornemen om deze drugs uit te voeren naar Frankrijk.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] op 22 mei 2020 vanuit Noord-Frankrijk naar Rotterdam is gereden om een pakketje met daarin 497,2 gram heroïne op te halen. De vraag is wat verder de bedoeling was van verdachte: uitsluitend verder vervoer binnen Nederland, zoals de verdachte heeft verklaard, of (toch) uitvoer van de drugs naar Frankrijk.
In deze zaak gaat het om twee mannen die - naar eigen zeggen - met de auto naar Nederland zijn gereden om in Rotterdam een pakket in ontvangst te nemen. Zij hebben verklaard dit in opdracht van een persoon in Frankrijk te hebben gedaan. De medeverdachte heeft verklaard dat zij het pakket mee terug moesten nemen naar Frankrijk. Beide verdachten zijn in de auto op de A16, vanaf Rotterdam richting het zuiden, aangehouden. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het de bedoeling was het pakket heroïne naar Frankrijk uit te voeren. De verklaring van de verdachte dat hij het pakket naar een ander adres in Nederland zou vervoeren en het daar zou afleveren, acht de rechtbank onaannemelijk onder de gegeven omstandigheden, terwijl deze verklaring ook verder in het geheel niet wordt ondersteund door informatie in het dossier.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in vereniging met een ander het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair)
hij
op 22 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1. lid 5 van de Opiumwet
497,2 gram van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, immers zijn verdachte en zijn mededader opzettelijk
- met een personenauto vanuit Frankrijk naar Rotterdam
gereden met het voornemen om heroïne in ontvangst
te nemen envervolgens met deze auto, inclusief de verkregen heroïne,
terug te reizen naar Frankrijk en
- vervolgens die heroïne (zijnde een hoeveelheid van 497,2 gram) in
Rotterdam ten vervoer in ontvangst genomen en
- vervolgens in het bezit van die heroïne (zijnde een hoeveelheid van 497,2
gram) in voornoemde personenauto weggereden met het
voornemen terug te reizen naar Frankrijk;
2.
hij
op 22 mei 2020 te Hendrik-Ido-Ambacht
opzettelijk en wederrechtelijk
gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek
van Strafrecht, te weten een Franse identiteitskaart, op naam gesteld van
[naam persoon] en voorzien van het identiteitsnummer [identiteitsnummer]
door zich bij en na zijn aanhouding door een verbalisant van de politie
Eenheid Rotterdam middels deze Franse ID-kaart te identificeren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het ten behoeve van de uitvoer naar Frankrijk in ontvangst nemen van heroïne. Na ontvangst van de heroïne reden de verdachte en de medeverdachte met hun auto vanuit Rotterdam in zuidelijke richting op de snelweg. Uitvoer van harddrugs, zoals heroïne, is een ernstig strafbaar feit en vormt niet zelden een bron van andersoortige - ook gewelddadige - vormen van criminaliteit. Uitvoer leidt tot de internationale verspreiding van harddrugs, waardoor ook buiten Nederland de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd om hun drugsgebruik te kunnen bekostigen. Eerdere veroordelingen in Frankrijk op het gebied van de Opiumwet hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een vergelijkbaar strafbaar feit te plegen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het gebruiken van andermans identiteitsbewijs. Dergelijke feiten maken een deugdelijke identiteitscontrole onmogelijk, waardoor controle en handhaving worden ondermijnd, en kunnen, zeker binnen de context van een drugstransport, ook de eigenaar van het identiteitsbewijs ten onrechte belasten en schade toebrengen. De rechtbank rekent hem ook dit aan.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van strafsoort en –maat gelet op de oriëntatiepunten ter zake Opiumwetmisdrijven en identiteitsfraude. De verdediging heeft verzocht een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van het strafbare feit en de recidive acht de rechtbank een dergelijke straf niet passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten in Nederland te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen heroïne te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen een onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen heroïne.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen heroïne zal worden onttrokken aan het verkeer, omdat het onder 1 bewezenverklaarde feit met betrekking daartoe is gepleegd en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de 497,2 gram in beslag genomen heroïne.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 22 mei 2020 te Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of
elders in Nederland en/of in Frankrijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1. lid 5 van de Opiumwet
ongeveer 497,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, immers is/zijn/heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
- met een (personen)auto vanuit Frankrijk naar Rotterdam, althans Nederland
gereden/gereisd met het voornemen om heroine te kopen, althans in ontvangst
te nemen en/of (vervolgens) met deze auto, inclusief de verkregen heroine,
terug te reizen naar Frankrijk en/of
- ( vervolgens) die heroine (zijnde een hoeveelheid van 497,2 gram) in
Rotterdam ten vervoer in ontvangst genomen en/of
- ( vervolgens) in het bezit van die heroine (zijnde een hoeveelheid van 497,2
gram) in/met voornoemde (personen)auto weggereden met het doel, althans het
voornemen (terug) te reizen naar Frankrijk;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 22 mei 2020 te Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht, althans
ergens in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 497,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 22 mei 2020 te Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht
opzettelijk en
wederrechtelijk
gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of
identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek
van Strafrecht, te weten een Franse identiteitskaart, op naam gesteld van
[naam persoon] en voorzien van het identiteitsnummer [identiteitsnummer]
door zich bij en na zijn aanhouding door (een) verbalisant(en) van de politie
Eenheid Rotterdam middels deze Franse ID-kaart te identificeren.