ECLI:NL:RBROT:2020:12689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
10/700276-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot 497,2 gram heroïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden moest krijgen, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 22 mei 2020 in Rotterdam een pakket met heroïne had opgehaald, terwijl hij zich ervan bewust was dat het om drugs ging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat het om drugs ging, bewust had aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen recidive had op het gebied van drugsgerelateerde zaken en net meerderjarig was geworden. De in beslag genomen heroïne werd onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700276-20
Datum uitspraak: 28 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] 2002,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
penitentiaire inrichting Sittard,
raadsman mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de verdachte geen wetenschap of vermoeden had dat het zou gaan om het vervoeren van drugs. Een derde persoon heeft tegen de verdachte gezegd dat het ging om een hoeveelheid geld die zij vanuit Nederland naar Frankrijk moesten brengen.
4.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] op 22 mei 2020 vanuit Frankrijk in Rotterdam een pakketje van 497,2 gram heroïne heeft opgehaald. Voor strafbaarheid van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de drugs is vereist dat de verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat het om drugs ging die hij vanuit Nederland naar Frankrijk zou vervoeren. Hieraan is ook voldaan indien de verdachte de aanmerkelijke kans dat het om drugs ging, bewust heeft aanvaard. Hierbij moet worden gelet op de omstandigheden van het geval.
In onderhavige zaak gaat het om twee mannen die - naar eigen zeggen - met de auto naar Nederland zij gereden om in Rotterdam een pakket in ontvangst te nemen, dat zij vervolgens volgens de verdachte weer mee terug moesten nemen naar Frankrijk. De verdachte heeft verklaard dat tegen hem zou zijn gezegd dat er geld in het pakket zat. Nadat de politie een stopteken had gegeven aan de bestuurder van de auto, gooide de verdachte - die als passagier rechts voorin de auto zat - het pakket uit de auto. Vorm en gewicht van het pakket doen sterk denken aan een pakket waarin door de politie vaker harddrugs als heroïne en cocaïne worden aangetroffen. De medeverdachte heeft verklaard dat hij wist dat er heroïne vervoerd zou worden.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, mede beoordeeld naar algemene ervaringsregels, af dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verdachten een pakket harddrugs, zoals heroïne, naar Frankrijk zouden gaan vervoeren. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van zijn kennis van het geheel van deze feiten en omstandigheden rondom de transactie, met zijn handelen in elk geval de aanmerkelijke kans dat zij daadwerkelijk een pakket harddrugs zouden vervoeren vanuit Nederland naar Frankrijk, bewust heeft aanvaard. De verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling was dat er geld in het pakket zou zitten, acht de rechtbank onaannemelijk onder de gegeven omstandigheden, terwijl deze verklaring ook verder in het geheel niet wordt ondersteund door de informatie in het dossier.
4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair)
hij
op 22 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1. lid 5 van de Opiumwet
497,2 gram van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, immers zijn verdachte en zijn mededader opzettelijk
- met een personenauto vanuit Frankrijk naar Rotterdam
gereden met het voornemen om heroïne in ontvangst
te nemen envervolgens met deze auto, inclusief de verkregen heroïne,
terug te reizen naar Frankrijk en
- vervolgens die heroïne (zijnde een hoeveelheid van 497,2 gram) in
Rotterdam ten vervoer in ontvangst genomen en
- vervolgens in het bezit van die heroïne (zijnde een hoeveelheid van 497,2
gram) in voornoemde personenauto weggereden met het voornemen terug te reizen naar Frankrijk.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het ten behoeve van de uitvoer naar Frankrijk in ontvangst nemen van heroïne. Na ontvangst van de heroïne reden de verdachte en de medeverdachte met hun auto vanuit Rotterdam in zuidelijke richting op de snelweg. Uitvoer van harddrugs zoals heroïne is een ernstig strafbaar feit en vormt niet zelden een bron van andersoortige - ook: gewelddadige - vormen van criminaliteit. Uitvoer leidt tot de internationale verspreiding van harddrugs, waardoor ook buiten Nederland de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd om hun drugsgebruik te kunnen betalen. De rechtbank rekent hem dit aan. In het voordeel van de verdachte neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat de verdachte geen recidive heeft op het gebied van drugsgerelateerde zaken en pas net meerderjarig is.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van strafsoort en –maat gelet op de oriëntatiepunten ter zake Opiumwetmisdrijven. De verdediging heeft verzocht een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van het strafbare feit acht de rechtbank een dergelijke straf niet passend. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (drugsgerelateerde) strafbare feiten in Nederland te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen heroïne te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen een onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen heroïne.
8.3.
Beoordeling
De heroïne zal worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking daartoe het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen 497,2 gram heroïne;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 22 mei 2020 te Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of
elders in Nederland en/of in Frankrijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1. lid 5 van de Opiumwet
ongeveer 497,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, immers is/zijn/heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk
- met een (personen)auto vanuit Frankrijk naar Rotterdam, althans Nederland
gereden/gereisd met het voornemen om heroine te kopen, althans in ontvangst
te nemen en/of (vervolgens) met deze auto, inclusief de verkregen heroine,
terug te reizen naar Frankrijk en/of
- ( vervolgens) die heroine (zijnde een hoeveelheid van 497,2 gram) in
Rotterdam ten vervoer in ontvangst genomen en/of
- ( vervolgens) in het bezit van die heroine (zijnde een hoeveelheid van 497,2
gram) in/met voornoemde (personen)auto weggereden met het doel, althans het
voornemen (terug) te reizen naar Frankrijk;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 22 mei 2020 te Rotterdam en/of Hendrik-Ido-Ambacht, althans
ergens in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 497,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.