ECLI:NL:RBROT:2020:12688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
10/681048-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 november 2019 zich bij de politie meldde en verklaarde dat hij zijn vrouw had verwurgt tijdens een ruzie. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 jaar, met een partiële vrijspraak voor voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel opzettelijk de dood van zijn vrouw had veroorzaakt door haar keel dicht te knijpen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en moest een schadevergoeding van € 5.563,10 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681048-19
Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
penitentiaire inrichting Ter Apel, HvB, te Ter Apel,
raadslieden: mr. G. Spong en mr. C.G. Peerik, beiden advocaat te Amsterdam (hierna: de verdediging).

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde, met een partiële vrijspraak voor het bestanddeel voorbedachte raad;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak voorbedachte raad/moord
De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging in hun conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering doodslag
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Een medisch vastgestelde doodsoorzaak ontbreekt en niet kan worden uitgesloten dat [naam slachtoffer] (hierna ook: “ [naam slachtoffer] ” of “slachtoffer”) op een andere wijze om het leven is gekomen dan is omschreven in de tenlastelegging (verstikking). Voorts volgt uit de verklaring van de verdachte dat opzet voor doodslag ontbreekt. Verder zijn er geen aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was en mocht die kans er wel zijn geweest, dan heeft de verdachte niet bewust deze aanmerkelijke kans op de dood aanvaard. Ook van voorwaardelijk opzet is daarom geen sprake.
4.2.2.
Beoordeling
4.2.2.1. Inleiding
De verdachte heeft zich op 26 november 2019 gemeld op het politiebureau in Dordrecht. Hij heeft daar toen verklaard dat zijn vrouw hem had aangevallen, dat hij uit zelfverdediging had gehandeld en dat er een dood lichaam in zijn huis lag: zijn vrouw. De politie heeft vervolgens in de woning aan de [adres delict] te [plaats delict] onder lakens een persoon aangetroffen, die al langere tijd was overleden. Het stoffelijk overschot is op basis van haar vingerafdrukken geïndividualiseerd als [naam slachtoffer] .
In het voorlopig en definitief sectierapport (28 november 2019 respectievelijk 11 mei 2020) wordt onder meer vermeld dat de sectie een vrouw betrof met gevorderde postmortale veranderingen, passend bij een postmortaal interval van minimaal meerdere dagen/circa een week. De verdachte heeft tijdens zijn verhoren verklaard dat het moment van overlijden van zijn vrouw in de nacht van 18 op 19 november 2019 lag.
4.2.2.2. Doodsoorzaak
Dat een medisch vastgestelde doodsoorzaak ontbreekt, zoals de verdediging stelt, is juist, nu dit ook met zoveel woorden in de sectierapporten is opgenomen.
De rechtbank stelt echter voorop dat sectie alleen de resultaten van de uit- en inwendige schouwing van het lichaam van het slachtoffer en de interpretatie van die resultaten behelst. Het sectierapport beantwoordt niet de vraag of de overige bewijsmiddelen in het dossier, in samenhang met de sectiebevindingen, kunnen verklaren wat er met het slachtoffer is gebeurd. De rechtbank dient daarom niet alleen te kijken naar de sectierapporten, maar ook naar de overige feiten en omstandigheden in het dossier.
Uit de voornoemde sectierapporten volgt onder meer dat, hoewel er geen aanwijzingen voor uitwendig mechanisch geweld waren die een rol hebben gespeeld bij het intreden van de dood, dit doorgemaakt geweld op de hals/nek geenszins uitsluit. Eventuele letsels, uitwendig of inwendig, aan de hals kunnen door de postmortale veranderingen niet meer zichtbaar zijn geweest. De vlekkige roodheid van de halsspieren kan geheel worden verklaard door postmortale veranderingen. Er kan echter niet worden uitgesloten dat ze (deels) het gevolg zijn van bloeduitstortingen die bij leven zijn ontstaan.
Kortom: overlijden door geweld op de hals/nek kon bij sectie niet meer worden vastgesteld - door postmortale veranderingen - maar ook niet worden uitgesloten.
Voorts blijkt uit het sectierapport en het toxicologisch rapport van het NFI van 28 april 2020 dat het slachtoffer geen ziekelijke afwijkingen had die het intreden van de dood kunnen verklaren of hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest en dat ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen niet kunnen hebben bijgedragen aan het overlijden.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voornoemde conclusies.
De verdachte was volgens zijn verklaring de enige persoon die aanwezig was op het moment dat het slachtoffer kwam te overlijden. Uitgaande van zijn verklaring, was het slachtoffer in de nacht van 18 op 19 november 2019 nog in leven, maar nadat hij haar tijdens een gevecht in hun woning stevig bij de hals had gepakt, is zij komen te overlijden. Dat het slachtoffer in deze nacht in de woning is overleden, vindt bevestiging in het dossier. Zo verklaart de verdachte dat hij vrijwel direct na de dood van het slachtoffer met de telefoon van het slachtoffer naar zijn eigen telefoon heeft gebeld. Deze verklaring – en daarmee volgens de verdachte het tijdstip van het overlijden van het slachtoffer - wordt bevestigd door het onderzoek aan de telefoon van het slachtoffer. Uit dit onderzoek blijkt dat op 19 november 2019 om 01:36:45 gedurende 12 seconden dataverkeer wordt geregistreerd. Verder volgt uit het sectierapport van 28 november 2019 dat het slachtoffer enkele dagen tot een week zou zijn overleden, hebben de bovenburen verklaard dat er vaak geluidsoverlast was van ruzies, maar dat de laatste ruzie heeft plaatsgevonden op 18 november 2019 en heeft de verdachte – zoals blijkt uit het digitale onderzoek – op 23 november 2019 gezocht naar de termen ‘Nederlandse politie’, ‘straffen voor onder andere per ongeluk begaande moorden’ en ‘hoe het er aan toe gaat in een gevangenis’. Dat het slachtoffer in de woning is overleden, wordt ondersteund door het gegeven dat haar stoffelijk overschot hier is aangetroffen.
De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor zeer concreet verklaard over wat er vlak voor de dood van [naam slachtoffer] gebeurde: “Ik werd ontzettend boos en dacht dat mijn leven in gevaar was. Ik duwde haar en pakte haar nek vast. Ik zei hou je stil, blijf rustig, je moet mens worden. Ik zei nog waarom doe je dit. Ik hou van je. We hebben samen een goed leven. 1 moment werd ik woest en ik zag dat ze haar tong uit stak. Ik zei je kan wel zielig doen maar ik vind het niet zielig. Ik liet toen haar nek los. Ik dacht dat ze aan het filmen was. Toen ik haar losliet hoorde ik dat ze diep inademde. Het leek wel alsof er lucht in haar lijf werd getrokken. Zoals een vacuüm waar lucht in gaat. Voor mij was het een bang gezicht. Toen sprak ik weer met haar en zei dat ze moest opstaan.” De verdachte heeft tijdens zijn verhoor ook verklaard dat het slachtoffer op de bank lag toen hij haar nek vastpakte, dat hij haar nek met beide handen beet had toen hij met haar praatte, dat hij het eerste moment heel kwaad was en heel erg hard drukte en later minder hard. Ook verklaart hij dat hij geen pols of hartslag meer voelde toen hij daarnaar ging luisteren nadat hij haar nek had los gelaten. Op de vraag van de politie wat de doodsoorzaak volgens de verdachte was antwoordde hij “Ik denk stikken (…) Omdat ik drukte in haar keel.”
Deze beschrijving van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan als een verwurging. De verdachte heeft immers verklaard dat hij heel erg hard drukte op de nek van [naam slachtoffer] , dat haar tong pas na enige tijd uit haar mond stak en dat - toen hij haar losliet - lucht in haar lichaam werd gezogen, als ware het een vacuüm. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat hij haar hals zo stevig dicht kneep dat de luchtwegen van het slachtoffer werden geblokkeerd. De beschrijving van de verdachte zelf en het gegeven dat [naam slachtoffer] hierna dood was, in onderling verband en samenhang bezien met het sectierapport, dat overlijden door geweld op de hals niet uitsluit, rechtvaardigt de conclusie dat zij door verstikking om het leven is gekomen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario - kort gezegd een hartstilstand als gevolg van overstimulatie van bepaalde zenuwen - volgt de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande, niet. Er is in het dossier geen enkele aanwijzing voor het bestaan van een dergelijke doodsoorzaak.
4.2.2.1.
(voorwaardelijk) Opzet
De verdachte heeft verklaard dat hij het eerste moment heel kwaad was en heel erg hard drukte terwijl hij zijn beide handen om de hals van het slachtoffer had. De verdachte heeft ook verklaard dat hij, terwijl hij haar bij de nek pakte, zijn kracht moest laten zien. Verder heeft hij verklaard dat hij gedurende de tijd dat hij het slachtoffer bij de hals vasthield, tegen haar sprak. Uit zijn verklaring volgt dat hij gedurende enige tijd tegen haar heeft gesproken; een tijd waarin zij door zijn toedoen geen adem meer kon halen. Op grond hiervan acht de rechtbank het opzet van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven bewezen in de vorm van voorwaardelijk opzet. Immers, het is algemeen bekend dat het met kracht dichtknijpen van iemands keel ervoor zorgt dat die persoon op dat moment geen adem meer kan halen, wat de aanmerkelijke kans in het leven roept dat deze persoon door verstikking om het leven komt. Door de keel van het slachtoffer voor een langere duur dicht te houden, heeft de verdachte deze kans minst genomen bewust aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 18 november 2019 tot en met 26 november 2019
te [plaats delict] opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [naam slachtoffer] met kracht bij de keel/hals
vastgepakt endaarbijde keel/hals van die [naam slachtoffer]
dichtgeknepengehoudenals gevolg waarvan die
[naam slachtoffer] geen, althans onvoldoende lucht en/of zuurstof
(binnen)kreeg en/of kon inademen,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Hierbij is aangevoerd dat het letsel van de verdachte, de getuigenverklaringen over het eerdere gedrag van het slachtoffer en het forensisch bewijs, de verklaring van de verdachte ondersteunen dat zij hem heeft aangevallen en hij zich heeft verdedigd. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen mogelijkheid voor de verdachte bestond om zich aan de aanranding te onttrekken en dat een onttrekking ook niet van de verdachte kon worden gevergd.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat weliswaar aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat er dus sprake was van een noodweersituatie waartegen men zich onder voorwaarden mag verdedigen, maar dat er reële en redelijke mogelijkheden waren voor de verdachte om zich te onttrekken aan deze aanranding. Alleen al hierom moet het beroep op noodweer worden verworpen. Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gekozen wijze van verdediging niet geboden was en dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging ver zijn overschreden.
5.1.3.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij in de woonkamer op de bank in slaap was gevallen en dat plots het slachtoffer boven op hem zat, hem meer dan vijf minuten constant met blote vuisten en handen sloeg en hem ook schopte. Hij heeft verklaard dat hij zich eerst heeft verdedigd door zijn handen omhoog te houden, maar dat zij toch een manier vond om hem te slaan. Vervolgens zou hij zijn verdediging hebben laten zakken, zodat zij haar boosheid zou kunnen botvieren. Hij heeft verder verklaard dat hij minuten lang en veelvuldig werd geraakt in zijn gezicht en in zijn nek, meer specifiek op de plekken op zijn gezicht vlak bij zijn oog en ook enkele keren recht op zijn oog. Hij bloedde hevig en was nog niet hersteld van de klappen van eerder die avond. Op enig moment had de verdachte zoveel gebloed dat hij dacht dat hij deze nacht niet zou redden en dat hij bang was dood te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring - kort gezegd inhoudende dat hij op 19 november 2019 vroeg in de ochtend op de bank tot hevig bloedens toe is mishandeld door het slachtoffer en dat daarmee sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was - niet aannemelijk is geworden. De verklaring van de verdachte vindt geen steun in het dossier en kent zelfs op enkele punten contra-indicaties.
Als de verdachte minutenlang hardhandig door het slachtoffer in het gezicht en op de ogen zou zijn geslagen met de hand en/of de vuist en zou zijn geschopt, is het aannemelijk dat letsel aanwezig zou zijn bij de verdachte en bloedsporen aanwezig zouden zijn in de directe omgeving waar het gevecht zou hebben plaatsgevonden. Zowel de bevindingen omtrent de verwondingen van de verdachte als de bevindingen die betrekking hebben op het onderzoek naar bloedsporen in de woning, bieden echter geen aanknopingspunten voor de juistheid van de verklaring van de verdachte, maar bieden hiervoor wel contra-indicaties.
De rechtbank wijst in dat verband op het volgende.
In het NFI rapport van 21 april 2020, waarin is gerapporteerd over het onderzoek van het letsel van de verdachte, wordt geschat dat de blauwe plekken rondom de beide ogen van de verdachte, zoals deze zichtbaar zijn op de foto’s van 18, 20, 21 en 22 november, dateren van één etmaal voorafgaand aan 18 november 2019. De blauwe plekken rond de ogen zoals deze zichtbaar zijn op de foto van 26 november 2019, zijn volgens de deskundige zeer waarschijnlijk ontstaan op (een) moment(en) tussen 22 en 26 november 2019 en dus ná de nacht waarin het slachtoffer volgens de verdachte is overleden. Voor deze later ontstane verwondingen heeft de verdachte geen verklaring gegeven. De rechtbank concludeert uit het NFI rapport dat geen van de blauwe plekken rond de ogen te relateren is aan de door de verdachte geschetste heftige aanval in de ochtend van 19 november 2019. De afwezigheid van op dat moment te dateren letsel rond zijn ogen strookt niet met zijn verklaring dat hij tijdens deze aanval veelvuldig op en rond de ogen is geslagen. Ook is door de leidinggevende van de verdachte, getuige [naam getuige] , geen letsel waargenomen tijdens hun overleg op 21 november 2019, slechts twee dagen na de betreffende nacht.
Voorts constateert de rechtbank ten aanzien van de bloedsporen dat uit het forensisch onderzoek van de woning naar voren is gekomen dat op de plaats op de bank waar de verdachte volgens zijn eigen verklaring tot hevig bloedens toe is geslagen, geen enkel bloedspoor is aangetroffen.
Verder heeft de verdachte verklaard dat deze aanval niet op zichzelf stond. Hij heeft hierover verklaard dat het slachtoffer hem tijdens hun relatie veelvuldig fysiek heeft aangevallen en heeft hierbij verwezen naar getuigen die dit zouden hebben gezien, dan wel getuigen die het als gevolg hiervan ontstane letsel hebben gezien. Ook deze verklaring vindt geen steun in het dossier. Geen van de door hem aangewezen getuigen heeft gezien dat het slachtoffer fysiek geweld heeft gebruikt tijdens hun relatie. Afgezien van een getuige die op enig moment een blauwe plek op de slaap van de verdachte heeft gezien en een andere getuige die éénmalig een pleister op zijn wang heeft gezien, heeft geen van de vele getuigen - inclusief diegenen die hem dagelijks zagen - enig letsel waargenomen.
Hiernaast acht de rechtbank de verklaring op verschillende punten niet geloofwaardig, aangezien de verdachte hierover wisselend heeft verklaard.
Zo heeft de verdachte in het verhoor van 27 november 2019 verklaard dat hij ontzettend boos werd, het slachtoffer van zich afduwde, dat zij op het andere deel van de bank terechtkwam, dat hij vervolgens opstond, naar haar toeliep en haar hierna met twee handen bij de keel heeft vastgepakt. In het (video)verhoor van 2 juni 2020 verklaart hij echter dat hij de hals van het slachtoffer heeft vastgepakt terwijl zij op hem zat en hij haar vervolgens - zonder haar hals hierbij los te laten - in een vloeiende beweging heeft weggeduwd naar de andere zijde van de bank, waar zij op haar rug zou zijn neergekomen.
Ook over het (ontstaan van het) gevecht heeft de verdachte wisselend verklaard. Zo heeft hij in het verhoor van 26 november 2019 verklaard dat er eerder die avond een ruzie met fysiek geweld had plaatsgevonden. Hierna had hij delen van het huis schoongemaakt en zou hij samen met het slachtoffer naar de auto zijn gelopen. Vervolgens was hij volgens zijn verklaring op de bank in slaap gevallen (ter zitting verklaart hij dat het een “halfslaap” was), waarna zijn vrouw plotseling voor hem stond en hem begon te mishandelen. Volgens de verklaring van de verdachte was tussen de eerdere ruzie en de laatste ruzie dus een aanzienlijke tijd verstreken. In het verhoor van 2 juni 2020 verklaart hij echter met betrekking tot dit moment over “de ruzies daarvoor, enkele minuten daar voor”, hetgeen dus niet met zijn eerdere verklaring strookt.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging was geboden. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding in de zin van noodweer, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de verdachte een reële mogelijkheid heeft gehad tot vluchten. Om deze reden wordt het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het houden van een schouw in en nabij de woning aan de [adres delict] te [plaats delict] afgewezen. De verdachte is hierbij redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
5.1.4.
Conclusie
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
5.2.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
doodslag

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Aangevoerd is dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Tot slot heeft de verdediging betoogd dat de verdachte wegens psychische overmacht dient te worden ontslagen van alles rechtsvervolging. De emotievolle omstandigheden waarin de verdachte heeft verkeerd, maken dat niet van de verdachte in redelijkheid kon worden gevergd weerstand te bieden aan de druk van de omstandigheden.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging gewezen op de omstandigheden die hiertoe hebben geleid, te weten dat de verdachte lange tijd gebukt ging onder het verbaal en fysiek agressieve gedrag van het slachtoffer. Gelet op de continue aard van de verwensingen en vernederingen die hij van het slachtoffer kreeg te incasseren, zijn verzwakte toestand door het eerdere geweld van die avond, haar fysieke agressie en de plotseling ontstane noodsituatie, is het alleszins aannemelijk dat hij heeft gehandeld onder invloed van een externe drang.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, niet is gebleken. Geconcludeerd wordt dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen en dat de verdachte strafbaar is voor het door hem gepleegde feit.
Ook het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen. De verdachte heeft bij eerdere heftige aanvallen (volgens de verdachte zelf) wel weerstand kunnen bieden. Niet aannemelijk is geworden waarom dat bij deze aanval anders is geweest.
6.3.
Beoordeling
Nu de rechtbank, zoals hiervoor onder 5.1.3. reeds is overwogen, van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of er sprake was van psychische overmacht. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel gebleken dat de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer bepaald niet harmonieus was en dat het slachtoffer de verdachte ongemeen hard kon uitschelden. Echter, niet is komen vast te staan dat het slachtoffer (gedurende lange tijd) fysiek geweld heeft gebruikt tegen de verdachte, mede gelet op de hiervoor besproken getuigenverklaringen in het dossier. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem eerder die avond ook ernstig en tot bloedens toe had mishandeld, waardoor hij volgens de verdediging ernstig was verzwakt. Dit zou in die zin steun kunnen vinden in het forensisch onderzoek, dat er bloedspetters op muren en bloedvegen op de vloer van de gang zijn aangetroffen. Volgens de verdachte waren die het gevolg van het geweld van zijn vrouw. De rechtbank plaatst ook hier echter vraagtekens bij. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij zijn door dit eerdere geweld bebloede gezicht heeft schoongemaakt met verschillende handdoeken, terwijl er in de woning bebloede handdoeken, noch bebloede bovenkleding is aangetroffen en de verdachte ook ter terechtzitting expliciet heeft verklaard dat hij na het overlijden van zijn vrouw niets heeft gewassen. Daarnaast is, zoals hiervoor onder 5.1.3. reeds is overwogen, niet aannemelijk geworden dat er vlak voor het dichtknijpen van de nek/hals fysieke agressie van de zijde van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. De verwensingen van de kant van het slachtoffer die uit het dossier blijken waren weliswaar indringend, maar rechtvaardigen geen verwurging. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte een zodanige druk is ontstaan, dat hem niet kan worden verweten dat hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom eveneens verworpen.
6.4.
Conclusie
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met beide handen gedurende enige tijd opzettelijk en met kracht de keel van het slachtoffer vastgepakt, waarop het slachtoffer is komen te overlijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte het meest fundamentele recht van zijn vrouw, het recht om te leven, ontnomen. Zowel de verdachte als het slachtoffer bevonden zich bovendien op dat moment in hun eigen woning, een plek waar het slachtoffer zich juist veilig en geborgen had moeten voelen.
De verdachte heeft zich pas een week na de dood van het slachtoffer gemeld bij de politie. In de periode tussen het overlijden van het slachtoffer en het melden bij de politie heeft de verdachte de familie van het slachtoffer niet ingelicht over het overlijden en hen in het ongewisse gelaten. Daarnaast kon er door de vergaande postmortale veranderingen geen doodsoorzaak meer worden vastgesteld. Door zich zo laat te melden bij de politie heeft de verdachte derhalve tevens het onderzoek naar de doodsoorzaak van het slachtoffer belemmerd.
Het slachtoffer was een jonge vrouw die midden in het leven stond, waardoor vele anderen in haar omgeving ernstig geschokt zijn door haar dood. Het leed en het gemis voor de ouders, de broer en andere nabestaanden van het slachtoffer is enorm, zoals ook is gebleken tijdens het ter zitting uitgeoefende spreekrecht van de ouders van het slachtoffer. Een dergelijke dood brengt in de samenleving ook meer in het algemeen gevoelens van afschuw en onveiligheid teweeg.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles zeer zwaar aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 december 2019. Dit rapport houdt het volgende in. Bij huidig psychiatrisch onderzoek wordt geen psychische stoornis vastgesteld. Er zijn met name geen aanwijzingen voor een stemmingsstoornis (depressief of juist manisch), geen aanwijzingen voor een psychotische stoornis, geen aanwijzingen voor een traumagerelateerde of angststoornis, geen verslavingsproblematiek en ook geen rechtstreekse aanwijzingen voor ontwikkelingspathologie of persoonlijkheidspathologie.
Ook Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 juni 2020. De reclassering heeft zich onthouden van advies.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vier aspecten naar voren gebracht, waarom een zeer gematigde strafoplegging op zijn plaats zou zijn. Allereerst is sprake van de laagste graad van voorwaardelijk opzet, oftewel een vorm van voorwaardelijk opzet, die aanleunt tegen de grove schuld. Verder is de verdachte een schuldbewuste dader met een coöperatieve houding. Ten derde is de verdachte first offender die zeer berouwvol is en valt voor recidive niet te vrezen. Het vierde aspect dat naar voren is gebracht is dat de verdachte als ongewenst vreemdeling niet in aanmerking komt voor de VI-regeling of een strafonderbreking en mogelijk in Iran nogmaals wordt veroordeeld voor hetzelfde feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan de verdediging bepleit, leunt het voorwaardelijke opzet van de verdachte - mede gelet op de aard van zijn handelen - niet aan tegen ‘grove schuld’. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om op basis van de houding van de verdachte tot strafvermindering over te gaan. Alhoewel de verdachte zichzelf heeft gemeld bij de politie, heeft hij dit pas na verloop van een week gedaan; eerst nadat hij had getracht de ontdekking van het lichaam te vermijden door haar te koelen, nadat hij met het vliegtuig richting Iran was vertrokken, maar op enig moment was teruggekeerd en nadat hij voorbereidingen had getroffen om het lichaam in stukken te snijden en ergens te begraven. Dit gedrag kan overigens ook duiden op iemand die alle opties - anders dan het melden bij de politie - heeft overwogen, maar uiteindelijk geen andere uitweg meer zag. Hierbij komt dat, juist door het handelen van de verdachte (het pas na één week melden bij de politie), geen doodsoorzaak meer kon worden vastgesteld en het onderzoek werd gefrustreerd. Daarnaast is de kans op een mogelijke (dubbele) veroordeling in Iran dusdanig onzeker, dat ook dit aspect geen aanleiding vormt om over te gaan op strafvermindering.
Ook op grond van het strafmaatverweer dat de verdachte als ongewenst vreemdeling niet in aanmerking komt voor de VI-regeling of een strafonderbreking ziet de rechtbank geen aanleiding om te komen tot oplegging van een lagere straf. Ingevolge artikel 6:2:4, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan nog steeds onder bepaalde voorwaarden strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De verdachte hoeft bij een eventuele strafonderbreking slechts Nederland te verlaten en niet - per definitie - naar Iran te gaan, waardoor de vermeende risico’s die door de verdediging zijn aangevoerd over een vertrek naar Iran niet aan de orde behoeven te zijn.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert, na vermindering van eis ter zitting, een vergoeding van € 5.563,10 aan materiële schade (de repatriëringskosten).
8.1.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd, door de verdediging niet weersproken en komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding derhalve toewijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 december 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.563,10, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 5.563,10 (zegge: vijfduizendvijfhonderddrieënzestig euro en tien cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.563,10(hoofdsom,
zegge: vijfduizendvijfhonderddrieënzestig euro en tien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
62 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 18 november 2019 tot en met 26 november 2019
te [plaats delict] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval
opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, die [naam slachtoffer] (met kracht) bij de keel/hals
beetgepakt/vastgepakt en/of (daarbij) (vervolgens) de keel/hals van die [naam slachtoffer]
dichtgeknepen (gehouden), als gevolg waarvan die
[naam slachtoffer] geen, althans onvoldoende lucht en/of zuurstof
(binnen)kreeg en/of kon inademen,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.