ECLI:NL:RBROT:2020:12686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
10/681055-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige, verminderde toerekeningsvatbaarheid en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk bewegen van een persoon onder de achttien jaar tot ontuchtige handelingen, en het plegen van ontuchtige handelingen met iemand onder de zestien jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de feiten vijftien en zestien jaar oud was, zijn dertienjarige zusje heeft benaderd met geldbedragen in ruil voor seksuele handelingen. De verdachte heeft zijn zusje onder druk gezet door te dreigen hun ouders in te lichten over haar relatie met een vriendje, wat leidde tot een situatie waarin het slachtoffer zich gedwongen voelde om in te stemmen met de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld, maar heeft ook rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid als gevolg van een autisme spectrum stoornis en andere psychische aandoeningen. De rechtbank heeft de straf bepaald op een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in de Van der Hoevenkliniek voor behandeling. Tevens is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, ondanks de bezwaren van de verdediging over willekeur in de vervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/681055-18
Datum uitspraak: 17 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboortpelaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 3 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich laat opnemen in de Van der Hoeven kliniek of een soortgelijke kliniek voor de duur van maximaal een jaar, meewerkt aan hulpverlening en vervolgbehandeling die voortkomt uit de forensisch klinische behandeling en meewerkt aan een passend resocialisatietraject;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4..Ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er in strijd met het verbod op willekeur is gehandeld. De verdachte is door de officier van justitie als zodanig aangemerkt en zijn zusje is als slachtoffer neergezet; dit onderscheid is gezien de feiten niet terecht. Het gaat om twee minderjarige kinderen die in het grootste gedeelte van de tenlastegelegde periode allebei onder de zestien jaar waren en die met instemming over en weer seksuele handelingen bij elkaar verricht hebben. Beiden hebben zich daarmee aan ontuchtige handelingen schuldig gemaakt. Het leeftijdsverschil tussen de verdachte en zijn zusje en hun geslacht rechtvaardigen de vervolging van enkel de verdachte niet. De verdediging is van mening dat met de vervolgingsbeslissing die alleen gebaseerd is op een aangifte door de Raad van de Kinderbescherming zonder gesprek met de ouders in strijd met het verbod op willekeur is gehandeld.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van handelen in strijd met het verbod op willekeur, gezien de grote mate van beleidsvrijheid die het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft. De verdachte is vervolgd omdat hij met een significant leeftijdsverschil ouder is dan zijn zusje, die door getuigen als een kwetsbaar meisje is omschreven. De verdachte maakte op een verkeerde manier gebruik van de situatie en om die reden is besloten hem te vervolgen.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te aan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevalle plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de (wijze van) vervolging, op grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Hiervan kan sprake zijn – bijvoorbeeld – omdat vervolging wordt ingesteld terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn of doordat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld zonder dat voor die ongelijke behandeling een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het door de verdediging gevoerde verweer niet kan worden geoordeeld dat er sprake was van een sterk vergelijkbare positie van de verdachte en zijn zusje ten tijde van de vervolgingsbeslissing. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen beslissen om het zusje van de verdachte niet te vervolgen en de verdachte wel. Er is geen sprake van een strijd met het verbod van willekeur, zodat de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1 - vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Feit 2 - bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake van een opzettelijk bewegen tot ontuchtige handelingen is geweest. Het iemand bewegen tot iets impliceert dat er sprake is van een weerstand en dat er iets gedaan wordt wat de ander niet wil en daar is in deze zaak geen sprake van. Er is hier sprake van een situatie waarin twee minderjarige kinderen met een relatief gering leeftijdsverschil beiden iets willen en dat leveren, namelijk geld in ruil voor seksuele handelingen. De verdachte en zijn zusje stonden hier beiden achter en daarmee is er geen sprake van een bewegen tot iets wat het zusje van de verdachte niet wilde.
Beoordeling door de rechtbank
Door de verdachte is ter zitting verklaard dat hij zijn zusje eerst twee petten en vervolgens geldbedragen bood om seksuele handelingen te verrichten en te dulden. Wanneer hij aan zijn zusje een geldbedrag bood voor seksuele handelingen en zij daaraan niet wilde meewerken, bood hij net zo hoog tot zij akkoord ging. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij meerdere keren heeft gedreigd zijn ouders over de (seksuele)relatie van zijn zusje met haar vriendje te vertellen als zij niet deed wat hij haar vroeg en denkt de verdachte dat zijn zusje weleens akkoord ging om van zijn ‘gezeur’ af te zijn. Door het slachtoffer is bij de politie verklaard dat zij de ontuchtige handelingen niet wilde plegen en dulden en dat zij dit vanaf de eerste keer aan de verdachte heeft verteld. Zij ging echter toch akkoord omdat hij haar geld bood en omdat hij dreigde over haar relatie te vertellen.
De rechtbank is van oordeel dat er gezien het bovenstaande sprake was van een weerstand bij het slachtoffer om de ontuchtige handelingen te plegen en te dulden en dat de verdachte wist wat hij moest doen of bieden om deze te doorbreken. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte door het bieden van geldbedragen en door het dreigen haar geheim te verklappen, het slachtoffer heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en te ondergaan.
Niet bewezen is dat de verdachte zijn penis in de anus van het slachtoffer heeft gehouden. De verdachte zal van die tenlastegelegde ontuchtige handeling worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
5.3.
Feit 3 - bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde periode moet worden ingekort en verklaart deze bewezen van 1 januari 2018 tot 24 juni 2018, omdat de feitelijkheden zoals die op de tenlastelegging beschreven staan, en door de verdachte zijn bekend, in die periode zijn gepleegd. De verdachte zal van het overige deel van de tenlastegelegde periode worden vrijgesproken.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van
01 januari 2018 tot en met 24 juni 2018 te [plaatsnaam 1]
, meermalen (telkens) door giften en beloften van geld en goed, te weten
door het (telkens) aanbieden/betalen van een geldbedrag,
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), van wie hij, verdachte, wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen
toteen of meer ontuchtige handelingen,
te weten het meermalen
- brengen/houden van zijn penis tussen haar bilspleet en
- brengen/houden van zijn penis tegen haar billen/bilspleet en
- het betasten en strelen van en aaien over en knijpen in haar dij(en) en schaamstreek en borst(en) en bil(len) en
- door haar laten aftrekken en aftrekken in haar bijzijn,
te plegen en van verdachte te dulden;
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van
1 januari 2018tot en met 24 juni 2018 te [plaatsnaam 1]
, en [plaatsnaam 2], in elk geval in Nederland,
meermalen (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te
weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), buiten echt ontuchtige
handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (meermalen)
- brengen/houden van zijn penis tegen haar billen/bilspleet en
- het betasten en strelen van en aaien over en knijpen in haar
dij(en) en schaamstreek en borst(en) en bil(len) en
- op haar gaan liggen en
- door haar laten aftrekken en aftrekken in haar bijzijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

2. door giften of beloften van geld een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelen te plegen en van hem te dulden

3. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering van de straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftien- en zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen bij zijn toentertijd dertienjarige (later veertienjarige) zusje, aan wie hij in ruil hiervoor geldbedragen gaf. Ook heeft hij meerdere keren gedreigd aan hun ouders te vertellen over de (seksuele)relatie van zijn zusje met haar vriendje als zij niet deed wat hij haar vroeg. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn zusje in hem als oudere broer mocht stellen, maar heeft hij ook een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lang te kampen hebben met de gevolgen hiervan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages en verklaringen van de deskundige op de terechtzitting
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 1]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 oktober 2020 en
GZ-psycholoog [naam 2]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 november 2020. Deze rapporten houden voor zover van belang het volgende in.
Toerekenbaarheid
Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autisme spectrum stoornis (ASS), van een obsessieve compulsieve stoornis (seksuele dwangstoornis) en van een andere gespecificeerde parafiele stoornis. Met het voornoemde samenhangend, toont de verdachte een zorgelijke sociaal emotionele, seksuele en morele ontwikkeling. Van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. De verdachte is seksueel zeer snel overprikkeld, hij kan zich vanuit de ASS sociaal emotioneel onvoldoende verplaatsen in de ander, hij kan zijn seksuele impulsen niet goed richten en beheersen, en hij handelt veelal vanuit een egocentrisch bepaald perspectief. De verdachte overziet daarbij de gevolgen van zijn handelen onvoldoende en realiseert zich de impact daarvan ook onvoldoende. Voorts handelt hij impulsief en kan hij zich intern niet afdoende afremmen en bijsturen. Er wordt geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Risico- en beschermende factoren
Er zijn risico’s voor recidive aanwezig, zoals de ego gerichtheid van de verdachte, zijn verhoogde seksuele prikkelgevoeligheid, impulsiviteit, obsessies ten aanzien van seksueel gedrag en zijn beperkte wederkerigheid. Blijkens de risicotaxatie is het recidivegevaar verhoogd en dit komt overeen met de klinische impressies. Beschermende factoren worden gevonden in de ouders van de verdachte die de verdachte proberen te bieden wat hij nodig heeft, zoals structuur en een veilige seksuele leefomgeving. Daarnaast is de verdachte positief gericht op zijn toekomst en werkt hij in alle opzichten mee aan behandeling en begeleiding. Vermeld moet worden dat de voortdurende regels en toezicht in het gezin spanningen met zich mee brengen die niet wenselijk zijn voor de sociaal emotionele en seksuele ontwikkeling van de verdachte. De moreel strenge cultuur van het geloof is hiervoor niet gunstig, in die zin dat dit de verdachte voedt in zijn schuld en faalangst.
Interventieadvies
De verdachte moet voor langere tijd intensief behandeld moet worden voor zijn psychiatrische stoornissen in relatie tot zijn seksualiteit en dit moet in een specialistisch forensisch behandelklimaat plaatsvinden. Gedrags-, aversie- en systeemtherapie en medicatie zijn hierin van belang. De verdachte moet zich verder ontwikkelen in een gestructureerd en (seksueel) veilig sturend leefklimaat. De prognose met betrekking tot zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling is, bij onveranderde omstandigheden en zonder een dwingend behandeld- en begeleidingstraject, ongunstig.
Ambulante behandelingen hebben tot dusverre niet tot het gewenste resultaat geleid en het inzetten van voortgezette behandeling is niet meer aan de orde, ook niet door de Waag. De psychiatrische stoornissen zijn hiervoor te ernstig en de gezinsomstandigheden te zwaar belast. Er wordt geadviseerd een forensisch specialistische klinische behandeling op te leggen, zoals deze geboden kan worden door de Van der Hoevenkliniek in Utrecht. Voor wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt, gelet op het belang van behandeling, behandeling in een dwingend/strafrechtelijk kader geadviseerd. Klinische behandeling als een voorwaarde binnen het voorwaardelijk deel van een deels voorwaardelijke straf voldoet. Van belang is daarbij dat de reclasseerder erop toeziet dat aan de voorwaarde van behandeling door de Van der Hoevenkliniek wordt voldaan.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 november 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De Raad sluit zich aan bij het advies dat is gegeven door de psychiater en de psycholoog (hierna ook: de NIFP-adviezen). Het feit waarvan de verdachte wordt verdacht dateert van mei 2018. Sindsdien is hij niet gerecidiveerd, maar zijn de problemen en daarmee de kans op herhaling niet verminderd en is mogelijk zelfs toegenomen. Het is van belang dat er intensief ingezet gaat worden zodat de verdachte hier ook in de toekomst bij gebaat is en de dwang niet steeds erger wordt waardoor hij alleen maar verder in de problemen komt en er een stagnatie in zijn persoonlijkheidsontwikkeling het gevolg is. De verdachte is ook bereid om hieraan mee te werken, ook al roept dit veel spanningen bij hem op. Er is gebleken dat de ambulante hulpverlening tot nu ontoereikend is geweest om de verdachte hierbij te helpen en de risicofactoren te verminderen. De Raad vindt om die reden een voorwaardelijke werkstraf met inzet van jeugdreclassering dan ook het best passende advies. In de voorwaarden kan dan opgenomen worden dat de verdachte moet meewerken aan een forensisch klinische behandeling en de hulp die daar verder uit voortvloeit. Dit is een intensief en langdurig behandeltraject waaraan de verdachte ook bereid is om mee te werken. Het is een heftig feit waarvan hij wordt verdacht, maar doordat de klinische opname een intensief en langdurig behandeltraject is, vindt de Raad een voorwaardelijke werkstraf passend. Er gaat veel van de verdachte gevraagd worden tijdens de behandeling, waarbij de verwachting is dat hij daar baat bij gaat hebben en daardoor de kans op herhaling kleiner wordt.
De Raad is van mening dat de behandeling in de Van der Hoeven kliniek doorgang dient te vinden en is van mening dat de verdachte hier zo snel mogelijk kan gaan starten. De Raad sluit zich aan bij de NIFP-adviezen dat alle mogelijkheden in het ambulante kader lijken te zijn uitgeput. Daarnaast is de opvoedomgeving ook een stressor/trigger gezien de huidige verdenking en zijn zusje weer thuis woont. Zij woont al weer bijna een jaar thuis. Er hebben zich geen incidenten voor gedaan. Echter heeft de verdachte afgelopen zomer wel situaties geprobeerd uit te lokken. Daarnaast doet dit een groot beroep op ouders en de controle die zij moeten uitvoeren op de verdachte. Hij dient gestuurd te worden in wat wel en niet kan en mag, en heeft hierin de externe controle van zijn ouders nodig.
Wat betreft de duur van de klinische opname bij de Van der Hoeven kliniek sluit de Raad zich aan bij de adviezen van het NIFP dat dit voor minimaal een jaar nodig is. Dit in verband met de complexiteit van de problematiek.
De Raad adviseert een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige
- meewerkt aan een forensisch klinische behandeling binnen de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, of een soortgelijke instantie voor minimaal een jaar;
- meewerkt aan hulpverlening en vervolgbehandeling die voortkomt uit de forensisch klinische behandeling;
- meewerkt aan een passend resocialisatietraject, bijvoorbeeld in het kader van beschermd wonen;
- meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond (JBRR) opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 november 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De JBRR sluit zich aan bij het NIFP-adviezen en de Raad. De afgelopen periode heeft de JBRR gezien dat de verdachte veel goed doet. Hij heeft werk, gaat naar school en is druk bezig met het halen van zijn diploma. Ook is hij bezig met zijn rijbewijs en heeft hij een goede band met zijn ouders, broers, zussen, vrienden en familie. De verdachte is een jongen in ontwikkeling, bij wie zijn problematiek veroorzaakt dat het voor hem op de domeinen seksualiteit en relaties lastig gaat. De reeds ingezette hulpverlening heeft niet het wenselijke resultaat gehad en mogelijk bijgedragen aan de verwarring bij de verdachte. De JBRR betreurt dit en ziet hierin een zorg voor de toekomst van de verdachte.
De JBRR adviseert de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden:
­ dat de verdachte meewerkt aan behandeling bij de Van der Hoevenkliniek of een vergelijkbare instelling, zolang als nodig wordt geacht (duur opname minimaal een jaar);
­ dat de verdachte meewerkt aan een vervolgtraject om zijn zelfstandigheid te ontwikkelen, ook als dat betekent wonen bij een beschermd wonen voorziening;
­ dat de verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
[naam 3], jeugdreclasseerder bij de JBRR,heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Door de Van der Hoevenkliniek is aangegeven dat de behandelingen gemiddeld een jaar duren. Na dat jaar zal een ambulant vervolgtraject nodig zijn. De verdachte is iemand die probleeminzicht heeft en bereid is om mee te werken en ik verwacht in een ambulant kader geen problemen.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten, acht de rechtbank de verdachte voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een jeugddetentie achterwege te laten en aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, ook omdat de rechtbank de verdachte veroordeelt voor misdrijven omschreven in de artikelen 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht en een taakstrafverbod voor deze feiten geldt.
Nu de psychiater, de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte persoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 september 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 24 september 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 10 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met twee maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie hebben opgelegd voor de duur van zes maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die al een jaar met het slachtoffer bij zijn ouders thuis woont en het opgestelde veiligheidsplan wordt gevolgd, een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden niet aan de orde is. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dan ook niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 4 (vier) maanden,
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
meewerkt aan een forensisch klinische behandeling binnen de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, of een soortgelijke instantie, voor de duur van maximaal een jaar;
meewerkt aan ambulante hulpverlening en ambulante vervolgbehandeling die voortkomt uit de forensisch klinische behandeling;
meewerkt aan een passend resocialisatietraject, bijvoorbeeld in het kader van beschermd wonen;
meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.P. van der Stroom en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2018 tot en met 24 juni 2018 te [plaatsnaam 1]
, in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004) die de
leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt buiten
echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het (meermalen)
- brengen/houden van zijn penis in haar anus, althans tussen haar bilspleet en/of
- brengen/houden van zijn penis tegen haar billen/bil(spleet) en/of
- het betasten en/of strelen van en/of aaien over en/of knijpen in haar dij(en) en/of schaamstreek en/of borst(en) en/of bil(len) en/of
- door haar laten aftrekken en/of aftrekken in haar bijzijn;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2018 tot en met 24 juni 2018 te [plaatsnaam 1]
, in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) door giften en/of beloften van geld en/of goed, te weten
door het (telkens) aanbieden/betalen van een geldbedrag,
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), van wie hij, verdachte, wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen,
te weten het (meermalen)
- brengen/houden van zijn penis in haar anus, althans tussen haar bilspleet en/of
- brengen/houden van zijn penis tegen haar billen/bil(spleet) en/of
- het betasten en/of strelen van en/of aaien over en/of knijpen in haar dij(en) en/of schaamstreek en/of borst(en) en/of bil(len) en/of
- door haar laten aftrekken en/of aftrekken in haar bijzijn,
te plegen en/of van verdachte te dulden;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
[geboortedatum slachtoffer] 2016 tot en met 24 juni 2018 te [plaatsnaam 1]
, en/of [plaatsnaam 2], in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te
weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), buiten echt ontuchtige
handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (meermalen)
- brengen/houden van zijn penis tegen haar billen/bil(spleet) en/of
- het betasten en/of strelen van en/of aaien over en/of knijpen in haar
dij(en) en/of schaamstreek en/of borst(en) en/of bil(len) en/of
- op haar gaan liggen en/of
- door haar laten aftrekken en/of aftrekken in haar bijzijn.