Op 1 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, die op dat moment verbleef in een accommodatie van de Parnassia Groep. De officier van justitie had op 30 november 2020 een verzoek ingediend om de op 28 november 2020 opgelegde crisismaatregel voort te zetten. De advocaat van de betrokkene bepleitte primair de niet-ontvankelijkheid van de officier, stellende dat de crisismaatregel onrechtmatig was vanwege schending van artikel 7:3 lid 1 en 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat zij enkel de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg kon toetsen, niet de rechtmatigheid van de oorspronkelijke crisismaatregel die door de burgemeester was opgelegd.
De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, waaronder het risico op ernstig lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De betrokkene vertoonde hinderlijk gedrag en had eerder agressie getoond richting zijn familie. Ondanks eerdere pogingen om de betrokkene in zorg te krijgen, was dit niet gelukt. De rechtbank achtte het noodzakelijk om verschillende vormen van verplichte zorg toe te passen, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief was, en verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks in aanwezigheid van griffier H.J. de Wit en werd op 7 december 2020 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.