In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West had op 13 november 2020 een verzoek ingediend om de uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen voor de duur van drie maanden. [naam kind] verblijft op dat moment bij een open groep van Horizon bij Bergse Bos, nadat hij eerder onder toezicht was gesteld. De ouders van [naam kind] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.S. Krol.
Tijdens de zitting op 11 december 2020 is het standpunt van de GI dat er geen gronden zijn voor terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder, besproken. De GI heeft zorgen geuit over de affectieve mogelijkheden van de moeder en de loyaliteitsproblematiek van [naam kind]. De moeder en vader hebben beide aangegeven dat zij niet instemmen met het verzoek van de GI en hebben hun bezorgdheid geuit over de situatie van [naam kind] bij Bergse Bos. De moeder heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, terwijl de vader de voorkeur gaf aan een verblijf bij een van de ouders.
De kinderrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij [naam kind] sprake is van een loyaliteitsconflict en dat de ouders bereid zijn om samen te werken aan de omgang en hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen en benadrukt dat het noodzakelijk is om passende hulpverlening in te zetten zodra [naam kind] weer bij de moeder woont. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 17 december 2020.