In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [naam firma B] c.s. over de beëindiging van een huurovereenkomst. [persoon A] vorderde onder andere betaling van achterstallige huur en de terugbetaling van een waarborgsom. De procedure volgde na een mondelinge behandeling op 19 november 2020, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2020 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Tevens is geoordeeld dat [naam persoon C] c.s. gehouden is om € 7.032,00 aan achterstallige huur te betalen aan [persoon A], omdat zij vanaf februari 2020 geen huur meer hadden betaald. De vordering van [persoon A] tot betaling van verwarmingskosten werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Daarnaast werd de vordering van [naam persoon C] c.s. tot schadevergoeding afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij onterecht uit het gehuurde waren gejaagd. De kantonrechter heeft [persoon A] veroordeeld om de waarborgsom van € 1.100,00 aan [naam persoon C] c.s. terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.