ECLI:NL:RBROT:2020:12611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
8342770 / CV EXPL 20-6048 (vonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en toewijzing van achterstallige huur en waarborgsom

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [naam firma B] c.s. over de beëindiging van een huurovereenkomst. [persoon A] vorderde onder andere betaling van achterstallige huur en de terugbetaling van een waarborgsom. De procedure volgde na een mondelinge behandeling op 19 november 2020, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2020 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Tevens is geoordeeld dat [naam persoon C] c.s. gehouden is om € 7.032,00 aan achterstallige huur te betalen aan [persoon A], omdat zij vanaf februari 2020 geen huur meer hadden betaald. De vordering van [persoon A] tot betaling van verwarmingskosten werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Daarnaast werd de vordering van [naam persoon C] c.s. tot schadevergoeding afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij onterecht uit het gehuurde waren gejaagd. De kantonrechter heeft [persoon A] veroordeeld om de waarborgsom van € 1.100,00 aan [naam persoon C] c.s. terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8342770 / CV EXPL 20-6048
uitspraak: 18 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen

1..de vennootschap onder firma

[naam firma B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
2. [naam persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. A.B. Maaten te Rotterdam.
Eiser in conventie, verweerder in reconventie wordt hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie worden hierna aangeduid als respectievelijk ‘ [naam firma B] ’ en ‘ [naam persoon C] ’. Gezamenlijk worden zij in mannelijk enkelvoud aangeduid als ‘ [naam persoon C] c.s.’.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 28 augustus 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van 9 september 2020 aan de zijde van [persoon A] ;
  • het tussenvonnis van 17 september 2020, waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 19 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2020 met een digitale beeld- en geluidverbinding via Skype voor Bedrijven plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn [persoon A] en [naam persoon C] in persoon verschenen, bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie worden die vorderingen hierna gezamenlijk beoordeeld.
De hoedanigheid van de huurder
2.2.
[persoon A] heeft zijn vorderingen in conventie tegen zowel [naam firma B] als [naam persoon C] ingesteld, terwijl de als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde huurovereenkomst als huurder alleen [naam persoon C] vermeldt en die huurovereenkomst ook alleen door [naam persoon C] is ondertekend. [persoon A] heeft in dit verband gesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen [naam firma B] en [naam persoon C] onduidelijk waren. [naam persoon C] c.s. heeft zich - uiteindelijk - op het standpunt gesteld dat [persoon A] de verkeerde huurovereenkomst heeft overgelegd, dat [naam firma B] in plaats van [naam persoon C] op een later moment huurder is geworden en dat [naam persoon C] over de juiste huurovereenkomst beschikt.
2.3.
Nu [naam persoon C] heeft erkend dat [naam firma B] huurder is van het gehuurde, door [persoon A] in de procedure een huurovereenkomst op naam van [naam persoon C] is overgelegd en [naam persoon C] zijn stelling dat hij geen huurder (meer) is niet heeft onderbouwd, gaat de kantonrechter er van uit dat zowel [naam firma B] als [naam persoon C] als huurder van het gehuurde zijn aan te merken.
De eisvermeerdering van [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] aangegeven dat hij zijn eis wenst te vermeerderen. De eisvermeerdering ziet op een veroordeling van [naam persoon C] c.s. om aan [persoon A] € 100,00 te betalen ter zake van door [naam persoon C] c.s. niet ingeleverde sleutels van het gehuurde en een veroordeling van [naam persoon C] c.s. tot betaling van de verwarmingskosten over de periode van juli 2019 tot juli 2020. [naam persoon C] c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering.
2.5.
Zolang geen eindvonnis is gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde kan daar bezwaar tegen maken, op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
2.6.
Nu de eisvermeerdering niet bij conclusie of akte ter rolle is gewijzigd, moet deze al om die reden buiten beschouwing worden gelaten. Voor een verwijzing naar de rol om [persoon A] in de gelegenheid te stellen zijn eis op de wettelijk voorgeschreven wijze te vermeerderen, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Niet gesteld of gebleken is dat [persoon A] zijn eis niet in een eerder stadium van de procedure had kunnen vermeerderen. Er hebben in de onderhavige procedure inmiddels twee schriftelijke ronden plaatsgevonden en daarnaast zijn er tussen het wijzen van het tussenvonnis van 28 augustus 2020 en de op 19 november 2020 gehouden mondelinge behandeling bijna drie maanden verstreken. Indien de procedure nu naar de rol zou worden verwezen voor de beoogde vermeerdering van eis, waarop [naam persoon C] c.s. weer zou mogen reageren, veroorzaakt dit een zodanige vertraging in de procedure dat sprake is van strijd met de goede procesorde. De kantonrechter laat de wijziging van eis daarom buiten beschouwing.
De vordering van [persoon A] tot ontbinding van de huurovereenkomst per ultimo juli 2020
2.7.
[naam persoon C] c.s. heeft gesteld dat de huurovereenkomst al per 1 februari 2020, dan wel 1 maart 2020 is geëindigd. Dit betoog wordt verworpen. Daartoe is redengevend dat [naam persoon C] c.s. de sleutels niet bij [persoon A] heeft ingeleverd. [naam persoon C] c.s. heeft weliswaar gesteld dat hij de sleutels in het gehuurde heeft achtergelaten, maar dit is door [persoon A] gemotiveerd betwist en vervolgens door [naam persoon C] c.s. niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam persoon C] c.s. nog aangevoerd dat hij over het inleveren van de sleutels telefonisch contact met [persoon A] heeft gehad, maar ook dit heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon A] , niet nader onderbouwd.
2.8.
Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de huurovereenkomst per 1 februari 2020 of 1 maart 2020 tot een einde is gekomen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [naam persoon C] c.s. toe te laten tot het leveren van bewijs van zijn stellingen ter zake, aangezien [naam persoon C] c.s. desgevraagd te kennen heeft gegeven dat hij niet over enige bewijsstukken beschikt waaruit kan worden opgemaakt dat hij de sleutels daadwerkelijk heeft ingeleverd.
2.9.
Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het gehuurde inmiddels door een derde wordt bewoond en dat partijen het er over eens zijn dat per 1 augustus 2020 in elk geval een einde is gekomen aan de huurovereenkomst, zal de kantonrechter verstaan dat de huurovereenkomst per die datum met wederzijds goedvinden is beëindigd.
De vordering van [persoon A] tot betaling van de lopende huurtermijnen
2.10.
Aangezien de tussen partijen geldende huurovereenkomst per 1 augustus 2020 is beëindigd, is [naam persoon C] c.s. gehouden om de huurtermijnen tot en met de maand juli 2020 aan [persoon A] te betalen. Tussen partijen staat vast dat [naam persoon C] c.s. vanaf de maand februari 2020 geen huurtermijnen meer heeft betaald, zodat [naam persoon C] c.s. nog 6 x € 1.172,00 = € 7.032,00 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2020 aan [persoon A] moet betalen. Dat bedrag wordt toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen als in het dictum is bepaald.
De door [persoon A] gevorderde verwarmingskosten 2018/2019 van € 3.329,23
2.11.
Deze vordering zal worden afgewezen. Daartoe is allereerst van belang dat partijen van mening verschillen over de vraag of het bedrag van € 72,00 moet worden aangemerkt als een maandelijks vast bedrag aan stookkosten (zoals [naam persoon C] c.s. stelt) of als een voorschot waarna nog een eindafrekening zal volgen (zoals [persoon A] stelt). De huurovereenkomst biedt voor de door [persoon A] voorgestane uitleg geen aanknopingspunten en [naam persoon C] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst is besproken dat het hier om een voorschot gaat. [persoon A] heeft vervolgens geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot het oordeel dat [naam persoon C] c.s. niettemin heeft moeten begrijpen dat het bedrag van € 72,00 als een voorschot moet worden aangemerkt. De enkele stelling van [persoon A] dat bij dergelijke huurovereenkomsten nooit sprake is van een vast bedrag aan stookkosten is daartoe in elk geval onvoldoende, nu (indien al juist) niet gesteld of gebleken is dat [naam persoon C] c.s. daarmee bekend was of had moeten zijn. Aldus is niet komen vast te staan dat sprake is van een voorschot. Daarmee valt de grondslag van de vordering van [persoon A] weg.
2.12.
Daar komt bij dat [persoon A] , tegenover de herhaalde betwisting van de omvang van de vordering door [naam persoon C] c.s., heeft nagelaten deze deugdelijk te onderbouwen. [persoon A] heeft geen (van de leverancier afkomstige) specificatie overgelegd waaruit blijkt - met data en begin- en eindstanden - dat op het adres van het gehuurde het door [persoon A] gevorderde bedrag aan verwarmingskosten is verbruikt. Het aanbod van [persoon A] om deze specificatie op een nader te bepalen roldatum bij akte over te leggen wordt gepasseerd, omdat [persoon A] dit eerder in de procedure had kunnen en moeten doen.
De door [persoon A] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
Aangezien de vordering van [persoon A] tot betaling van de verwarmingskosten 2018/2019 wordt afgewezen, wordt ook de - daarop gebaseerde - gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 457,92 exclusief btw afgewezen.
De door [naam persoon C] c.s. gevorderde schadevergoeding
2.14.
De door [naam persoon C] c.s. gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. [naam persoon C] c.s. heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij onterecht uit het gehuurde is gejaagd en dat hij daardoor schade heeft geleden. Dat [naam persoon C] c.s. uit het gehuurde is verjaagd, is echter op geen enkele wijze onderbouwd. Uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, volgt daarentegen dat [naam persoon C] c.s. uit zichzelf vroegtijdig is vertrokken. De eventuele schade die hij daardoor heeft geleden, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
De vordering van [naam persoon C] c.s. tot terugbetaling van de waarborgsom
2.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam persoon C] c.s. een waarborgsom van € 1.100,00 heeft voldaan aan [persoon A] en dat hij dit bedrag nog niet terug heeft ontvangen. Daarom zal [persoon A] worden veroordeeld om dat bedrag aan [naam persoon C] terug te betalen.
De conclusie
2.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in conventie wordt verstaan dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst per 1 augustus 2020 met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat een bedrag van € 7.032,00 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2020 wordt toegewezen. In reconventie wordt een bedrag van € 1.100,00 aan waarborgsom toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.
2.17.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
2.18.
In de omstandigheid dat partijen in conventie en in reconventie over en weer (deels) in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verstaat dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] in Rotterdam per 1 augustus 2020 met wederzijds goedvinden is beëindigd;
veroordeelt [naam persoon C] c.s. om aan [persoon A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 7.032,00 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2020, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag van de algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in reconventie
veroordeelt [persoon A] om aan [naam persoon C] c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.100,00 aan waarborgsom;
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671