ECLI:NL:RBROT:2020:12606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
10/240704-20 / TUL VV: 10/033036-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

Op 31 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer voor strafzaken. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse. De officier van justitie, mr. R.P.L. van Loon, eiste een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor klinische opname en ambulante behandeling. Tijdens de zitting op 17 december 2020 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen had getoond aan de aangever en dit had doorgeladen, wat leidde tot de bedreiging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte had een lange justitiële voorgeschiedenis en was zichtbaar onder invloed van alcohol tijdens het incident. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van een gedeelte van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/240704-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/033036-19
Datum uitspraak: 31 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 151 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, met de bijzondere voorwaarden klinische opname en ambulante behandeling;
  • verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/033036-19 met 1 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet aan het bewijsminimum wordt voldaan.
4.2.2.
Beoordeling
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij de verdachte op straat tegenkwam toen hij de hond uitliet. De verdachte, die zichtbaar dronken was, toonde hem een vuurwapen, laadde dit door en wees er vervolgens mee in de richting van de aangever. De aangever schreeuwde toen dat de verdachte normaal moest doen en dat hij niet moest schieten. De aangever is vervolgens richting zijn woning gerend en heeft 112 gebeld.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de vriendin van de aangever. Zij heeft verklaard dat zij de aangever hoorde schreeuwen en hem daarna samen met de verdachte, die zichtbaar onder invloed was, heeft zien staan op de parkeerplaats achter haar woning. Vervolgens heeft zij gezien dat de aangever wegrende richting hun portiek. Eenmaal boven vertelde de aangever direct aan haar dat hij door de man was bedreigd met een vuurwapen. Een taxichauffeur die verdachte eerder die avond naar de [naam locatie] in Capelle aan den IJssel (een locatie in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict) had vervoerd heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een vuurwapen in zijn broeksband droeg. Omdat de aangifte enerzijds op onderdelen wordt ondersteund door de verklaringen van de beide getuigen en anderzijds in het algemeen verankering vindt in hetgeen hiervoor onder 1 bewezen is verklaard, is aan het bewijsminimum voldaan. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat de aangever het vuurwapen bij hem heeft gezien. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande evenmin aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij in de periode van 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Capelle aan den IJssel
-een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Umarex Walther P22, kaliber 7.65 mm en
-munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 2 kogelpatronen, merk S&B kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad;
2
hij op 22 september 2020 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een vuurwapen te tonen aan die [naam slachtoffer] en
- vervolgens voornoemd vuurwapen door te laden en
- vervolgens voornoemd vuurwapen te richten op die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

2..

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, op de openbare weg, voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van daarvoor geschikte munitie. Daarnaast heeft de verdachte een willekeurige persoon op straat bedreigd door deze een vuurwapen te tonen, dit door te laden en met dit wapen in zijn richting te wijzen.
Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Vuurwapenbezit leidt meer dan eens tot vuurwapengebruik, waarbij slachtoffers kunnen vallen; ook zulke die nietsvermoedend met vuurwapengeweld worden geconfronteerd, zoals ook uit het handelen van de verdachte is gebleken. Bovendien kunnen mensen zich onveilig voelen op straat door de wetenschap dat anderen een vuurwapen onder handbereik kunnen hebben, zeker als de vuurwapenbezitter zoals in dit geval zichtbaar dronken is. De ernst van de feiten, en met name het bezit en het gebruik van een dergelijk vuurwapen en munitie, rechtvaardigt de oplegging van een gevangenisstraf van enige duur.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en wel zeer recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 december 2020. Uit het rapport blijkt dat de verdachte in de twee weken voorafgaand aan het plegen van de delicten meermalen bij zijn toezichthouder heeft gemeld dat het niet goed met hem ging en dat hij klinisch wilde worden opgenomen. Het ontbreken van een zorgverzekering en een passend justitieel kader maakten dat dit op dat moment niet mogelijk was. Op 22 oktober 2020 werd de verdachte geplaatst in de Piet Roordakliniek in Zutphen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De verdachte heeft een lange justitiële voorgeschiedenis van (dreigen met) geweld en vermogenscriminaliteit al dan niet in combinatie met drankmisbruik. Risicofactoren in het leven van de verdachte zijn het ontbreken van gedragsalternatieven, diploma’s en werkervaring. Daarnaast speelt er persoonlijkheidsproblematiek en ontstaat risicovol gedrag na alcoholgebruik. Volgens de reclassering is er progressie in het leven van de verdachte sinds februari 2019. De geboorte van zijn dochter lijkt daaraan in positieve zin te hebben bijgedragen. Het overlijden van zijn moeder daarentegen leidde tot een zeer instabiele periode waardoor de verdachte zich verloor in de drank. Het huidige schorsingstoezicht wordt als zeer wenselijk gezien en sluit aan bij de ontwikkelingen die de verdachte doormaakt. De verdachte is intrinsiek gemotiveerd en dit brengt de reclassering tot het standpunt dat dit een goed moment is voor een intensieve klinische behandeling.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht en opname in een zorginstelling, de Piet Roordakliniek of soortgelijk, voor de duur van twaalf maanden of zoveel korter als de geneesheer-directeur en reclassering overeenkomen. Daarnaast dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgenomen, aansluitend aan de opname, een ambulante behandeling binnen welk kader verdachte meewerkt aan indicatiestelling en plaatsing, en inschrijving in de GBA op een verblijfsadres.
7.3.
Conclusie
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. De rechtbank komt daarbij uit op een hogere straf – in de zin van een andere strafmodaliteit – dan door de officier van justitie is geëist. Reden hiervoor is de ernst van de feiten, de zeer recente veroordeling wegens een soortgelijk feit en de omstandigheid dat de feiten tijdens een proeftijd zijn begaan.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 5 augustus 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte, ter zake van overtreding van de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, onder andere veroordeeld voor zover van belang tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 20 augustus 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie en de verdediging
Met de officier van justitie stelt de verdediging zich op het standpunt dat de proeftijd moet worden verlengd met één jaar.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan slechts de tenuitvoerlegging van een gedeelte te gelasten, te weten 1 (één maand) en dit om te zetten in een taakstraf voor de duur van 120 uren. Aan het resterende deel van de voorwaardelijke straf, derhalve vijf maanden, zullen dezelfde bijzondere voorwaarden worden verbonden die de rechtbank aan het thans op te leggen voorwaardelijke strafdeel zal verbinden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de algemene voorwaarden of een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt
2. de veroordeelde zal zijn klinische opname in de Piet Roordakliniek te Zutphen vervolgen, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, voor de maximale duur van 12 maanden gedurende de proeftijd of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling en de reclassering verantwoord vinden. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde zal, indien de reclassering dit nodig vindt, aansluitend aan de onder 2 genoemde opname meewerken aan indicatiestelling en plaatsing voor een ambulante behandeling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal zich inschrijven in de GBA op het adres waar hij verblijft.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de verdere tenuitvoerlegging van dat bevel;
gelast de
tenuitvoerleggingvan een gedeelte van de door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij vonnis van 5 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor een gedeelte van 1 (één) maand, met dien verstande dat deze wordt omgezet naar een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
wijzigt de bij vonnis van 5 augustus 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden als volgt:
de bijzondere voorwaarden onder 1. en 2. komen te vervallen;
de bijzondere voorwaarden komen te luiden zoals hierboven omschreven bij het in dit vonnis voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Capelle aan den IJssel
-een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Umarex Walther P22, kaliber 7.65 mm en/of
-munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 2 kogelpatronen, merk S&B kaliber 7,65 mm voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 22 september 2020 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een vuurwapen te tonen aan die [naam slachtoffer] en/of
- vervolgens voornoemd vuurwapen door te laden en/of
- vervolgens voornoemd vuurwapen te richten op die [naam slachtoffer] .