4.2.2.Beoordeling
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewijsvraag op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De Britse autoriteiten hebben op 2 augustus 2019 in een container met dozen handdoeken afkomstig uit Pakistan 398 kilo heroïne aangetroffen. Nadat zij die heroïne uit de container hebben gehaald, hebben ze daarin een imitatielading, tezamen met 4,6 gram heroïne afkomstig uit de aangetroffen lading, teruggeplaatst. De container is vervolgens via de haven van Antwerpen en daarna per vrachtwagen in de ochtend van 5 augustus 2019 vervoerd en afgeleverd in een loods aan de [adres 1] te Rotterdam.
De huurder van die loods was, sinds 29 juli 2019, de verdachte [naam verdachte] . Voor aanvang van de huur heeft [naam verdachte] aan de verhuurder een borg betaald met geld dat afkomstig was van de medeverdachte [naam medeverdachte] . De loods was volgens [naam medeverdachte] en [naam verdachte] (hierna als samen aangeduid: de verdachten) bestemd voor gebruik door het uitvaartbedrijf van [naam verdachte] , waarin ook [naam medeverdachte] sinds korte tijd een rol speelde.
[naam verdachte] is enkele dagen voorafgaand aan de aflevering van de container naar getuige [naam getuige 1] , werkzaam in het pand aan de [adres 2] , toegekomen met de mededeling dat er ruimte gemaakt moest worden in en rondom de loods omdat er op 5 augustus een vrachtwagen zou komen die de loods in moest. [naam verdachte] vertelde hem dat de vrachtwagen spullen zou bevatten voor zijn uitvaartbedrijf, met (onder meer) handdoeken.
Uit camerabeelden van de (omgeving van de) loods van 5 augustus 2019 blijkt dat de verdachten voorafgaand aan en tijdens het lossen van de container (samen met anderen) in en rondom de loods aanwezig zijn geweest. Gezamenlijk hebben de verdachten de trekker met oplegger de loods in begeleid. Nadat de oplegger was afgekoppeld werd de deur van de loods gesloten; de verdachten waren – mogelijk vergezeld door anderen - op dat moment nog altijd in de loods. Na ongeveer anderhalf uur werden onder toeziend oog van onder meer [naam verdachte] vanuit de loods twee pallets met daarop de imitatielading in een inmiddels gearriveerde Mercedes Sprinter geladen. De dozen waarin de imitatielading zich bevond, waren uiterlijk te onderscheiden van de rest van de lading van de container. Vervolgens werd de lading rond 10:30 uur door een derde naar een loods aan de [straatnaam] in Voorburg gereden.
Rond 12:30 uur diezelfde dag worden de verdachten gezamenlijk in de omgeving van die loods in Voorburg waargenomen. Verbalisanten hebben rond 14:30 uur gezien dat [naam verdachte] over de [straatnaam] aan kwam rennen, in de Mercedes Sprinter stapte en daarin wegreed. Hierbij kwam [naam medeverdachte] de betreffende straat tegen het verkeer inrijden en blokkeerde de straat vervolgens met zijn auto. Vervolgens zijn zij gezamenlijk ( [naam verdachte] in de Mercedes Sprinter, [naam medeverdachte] in zijn eigen auto) teruggereden naar de loods aan de Klompenmakerstraat en is de Sprinter daar rond 15:00 uur weer naar binnen gereden.
Rond 15:45 uur is de politie de loods binnengevallen en hebben zij de daar aanwezige verdachten aangehouden. Zij troffen naast de geparkeerde Sprinter de twee pallets met de imitatielading aan.
Naast de twee pallets met imitatielading bleken ook twee pallets met dozen handdoeken uit de container te zijn gelost. De overige lading die zich in de container bevond, te weten 166 dozen handdoeken, is diezelfde dag nog door de bestuurder van de trekker gebracht bij een opslagbedrijf en ook na verschillende berichten lijkt niemand zich om deze lading bekommerd te hebben, zo volgt uit de e-mails van dat bedrijf, waarop niet is gereageerd.
Beoordeling van feiten en omstandigheden
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, geconcludeerd zou kunnen worden dat de verdachte de heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Immers, in een door de verdachten gehuurde loods is, een paar dagen na ingang van de huurperiode, een container afgeleverd waarin – zonder de verhulde tussenkomst van de autoriteiten - heroïne met een straatwaarde van bijna 44 miljoen euro zou hebben gezeten. De verdachten zijn direct betrokken geweest bij het daadwerkelijk lossen van deze container. Uit het dossier blijkt verder dat de medeverdachte [naam medeverdachte] voor de aankomst van de vrachtwagen en na het vertrekken van de vrachtwagen meerdere keren van en naar de loods is gelopen en meerdere rondjes in de buurt heeft gereden en bij de aankomst bezig is geweest met het begeleiden van het in de loods rijden van de vrachtwagen. De rechtbank acht bovendien van belang dat de deur van de loods van binnenuit door de verdachten bij het lossen is gesloten en dat uit deze container enkel de lading heroïne, samen met een klein deel van de overige lading, is gelost. De rest van de lading is weinig zorgvuldig herladen en afgeleverd bij een opslagbedrijf in Bergschenhoek op een wijze die slechts tot de conclusie kan leiden dat de verdachten bij dat – verreweg het grootste – deel van de lading geen bijzonder belang stelden. Vervolgens hebben de verdachten de (imitatie)lading heroïne, nadat deze was vervoerd naar een loods in Voorburg, weer onder opmerkelijke omstandigheden teruggereden naar hun eigen loods, waaruit kan worden afgeleid dat juist dit (kleinste) deel van de lading wel hun bijzondere aandacht had.
Genoemde conclusie zou slechts anders kunnen luiden als de verdachte ten aanzien van deze voor hem ernstig belastende feiten en omstandigheden een aannemelijke andersluidende verklaring zou geven.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 4 augustus 2019 van zijn zakenpartner [naam medeverdachte] had vernomen dat er op de volgende dag een vrachtwagen naar hun loods zou komen om daar een vracht te lossen en dat hun eigen vracht, die zij eerder besteld hadden en eigenlijk ook op 5 augustus 2019 afgeleverd zou worden en over welke vracht hij eerder met getuige [naam getuige 1] had gesproken, niet door zou gaan. Hij heeft daarover verder aan [naam medeverdachte] geen vragen gesteld. Toen de container op 5 augustus 2019 gelost werd, was hij weliswaar in de loods aanwezig, maar heeft hij daar niets van meegekregen omdat hij in een hoekje achter een muurtje bezig was met het uitpakken en opruimen van zijn eigen spullen.
Deze verklaring wordt deels weerlegd door de bewijsmiddelen en is naar het oordeel van de rechtbank voor het overige niet aannemelijk geworden.
De rechtbank constateert dat deze verklaring van de verdachte op onderdelen anders luidt dan de verklaringen die hij eerder bij de politie heeft afgelegd, namelijk inhoudende dat hij niet wist wie hem verteld had dat er een vrachtwagen zou komen, dat hij dacht dat de vrachtwagen voor de oude huurders bestemd was en dat hij wel degelijk heeft gezien dat er dozen uit de container werden geladen en op pallets werden geplaatst. Ook heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij op 4 augustus enkele Pakistaanse personen in zijn loods aantrof die hem vertelden dat een container gebracht zou worden. Eerst ter zitting heeft de verdachte het verhaal van medeverdachte [naam medeverdachte] bevestigd dat deze hem op 4 augustus zou hebben gebeld met de mededeling dat een container zou komen. Deze inconsistenties doen af aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Bovendien stroken deze verklaringen ook niet met de mededeling die de verdachte blijkens de verklaring van getuige [naam getuige 1] enkele dagen voor de komst van de container zou hebben gedaan, namelijk dat een container met onder meer handdoeken zou worden geleverd en het feit dat er op 5 augustus ook daadwerkelijk handdoeken zijn afgeleverd. De verklaring van de verdachte dat medeverdachte [naam medeverdachte] zonder inhoudelijk overleg maar met wetenschap van de verdachte (namens) zijn bedrijf een bestelling voor 160 lijkkisten en andere uitvaartbenodigdheden zou hebben gedaan die later weer geannuleerd zou zijn, blijkt uit niets: van enige orderbevestiging, laat staan een naam van een bedrijf waar die bestelling zou zijn gedaan of een bewijs van annulering ontbreekt. Ook heeft de vriendin/zakenpartner van de verdachte, getuige [naam getuige 2] , verklaard dat zij alle facturen van de zaak ziet, geen levering verwachtte van spullen en zeker geen container.
Dat de verdachte bij het lossen van de container niet betrokken zou zijn geweest wordt bovendien weersproken door hetgeen waarneembaar is op de camerabeelden, zoals hiervoor reeds uiteen is gezet.