ECLI:NL:RBROT:2020:12560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
C/10/600958 / HA ZA 20-715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in vrijwaringszaak met betrekking tot pensioenovereenkomst en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiser in de hoofdzaak, P&W Financial Consultants B.V., had een vrijwaringszaak aangespannen tegen Aegon Levensverzekering N.V. en verzocht de rechtbank om Aegon te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. De besloten vennootschap Neste Demeter B.V. verzocht om tussenkomst in deze vrijwaringszaak, omdat zij meende dat de uitkomst van de vrijwaringszaak haar zou benadelen. De rechtbank oordeelde echter dat Demeter niet benadeeld zou worden door de uitkomst van de vrijwaringszaak, omdat de vorderingen in de hoofdzaak van Demeter jegens P&W niet zouden worden beïnvloed door de beslissing in de vrijwaringszaak. De rechtbank wees de vordering tot tussenkomst af en veroordeelde Demeter in de proceskosten van het incident. De rechtbank benadrukte dat Demeter de mogelijkheid had om een zelfstandige vordering tegen Aegon aan te spannen, los van de vrijwaringszaak, en dat de uitkomst van de vrijwaringszaak geen rechtskracht zou hebben ten opzichte van derden. De beslissing van de rechtbank werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/600958 / HA ZA 20-715
Vonnis in incident van 16 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P&W FINANCIAL CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Barendrecht,,
eiseres in de vrijwaringszaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.H. Huizer te 's-Gravenhage,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NESTE DEMETER B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Kaldenberg te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna P&W, Aegon en Demeter genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van 17 juli 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van Aegon, met producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst van Demeter van 26 augustus 2020, met
productie 1,
  • de incidentele conclusie van antwoord van P&W,
  • de incidentele conclusie van antwoord van Aegon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten in het incident

2.1.
Demeter had een pensioenovereenkomst met (een deel van) haar werknemers
ondergebracht bij Aegon. De looptijd van de overeenkomst kwam per 1 januari 2019 ten einde.
2.2.
Demeter heeft P&W als assurantietussenpersoon de opdracht gegeven om bij Aegon een verlenging van de overeenkomst voor de periode van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 te realiseren.
2.3.
Op 11 december 2018 heeft Aegon voor de gewenste verlenging een offerte uitgebracht waaraan een eenmalige koopsom van € 39.988,25 was verbonden.
2.4.
Aegon heeft voorts op 5 maart 2019, 9 augustus 2019 en 30 september 2019 nieuwe offertes uitgebracht. In de offerte van 30 september 2019 was een eenmalige koopsom van € 82.010,- opgenomen.
2.5.
Op 2 oktober 2019 is door assurantietussenpersoon Focus Orange Advisory B.V. namens Demeter de offerte van 30 september 2019 ondertekend en retour gezonden naar Aegon.
2.6.
In de procedure ten overstaan van deze rechtbank met zaaks- en rolnummer 589636 HA ZA 20-58 (hierna: de hoofdzaak) vordert Demeter een verklaring voor recht dat P&W tekortschoot in haar dienstverlening jegens Demeter dan wel onrechtmatig handelde alsmede veroordeling van P&W tot vergoeding van € 52.389,89, zijnde de schade die Demeter stelt te hebben geleden als gevolg van het handelen dat Demeter P&W verwijt.
2.7.
P&W heeft in de hoofdzaak gevorderd Aegon op te mogen roepen in vrijwaring. De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2020 de incidentele vordering van P&W toegewezen.

3..De vorderingen in de vrijwaringszaak

3.1.
P&W vordert in de vrijwaringszaak dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Aegon veroordeelt tot betaling aan P&W van al hetgeen waartoe P&W in de hoofdzaak veroordeeld wordt, althans Aegon te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 32.087,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten die P&W aan Demeter moet vergoeden, althans Aegon te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen deel van het bedrag waartoe P&W in de hoofdzaak veroordeeld wordt, alsmede AEGON te veroordelen in de kosten van deze procedure in hoofdzaak en vrijwaring alsmede in de nakosten en wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot de dag van voldoening.

4..Het geschil in het incident

4.1.
Demeter vordert in het incident dat de rechtbank haar toestaat ex artikel 217 Rv als partij tussen te komen in de procedure tussen P&W en Aegon, teneinde aan het debat deel te kunnen nemen en een zelfstandige vordering in te kunnen stellen jegens Aegon alsmede deze procedure naar de rol te verwijzen voor het indienen van een conclusie aan de zijde van Demeter (zijnde de interveniënt).
4.2.
Demeter legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De te beantwoorden rechtsvragen in de hoofdzaak zijn voor een belangrijk deel gelijk aan die in de vrijwaringszaak. Het gaat in de kern om de vraag of in december 2018 een verlenging van de uitvoeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Een belangrijk onderdeel van de behandeling van deze rechtsvraag verschuift naar de vrijwaringszaak waarin P&W stelt dat Aegon jegens haar en Demeter onrechtmatig heeft gehandeld c.q. onzorgvuldig door geen uitvoering te geven aan de door P&W met Aegon tot stand gebrachte verlenging. Demeter wordt benadeeld als zij niet aan dat debat in de vrijwaringszaak mag deelnemen. Demeter wenst daarbij zelfstandig een vordering in te stellen tegen Aegon met betrekking tot het deel van de in de hoofdzaak gevorderde schade, dat niet toewijsbaar zou zijn jegens P&W als en voor zover wordt aangenomen dat in december 2018 reeds overeenstemming bestond over de verlenging van de uitvoeringsovereenkomst. Als dat komt vast te staan, is Demeter slechts de koopsom van € 39.988,25 verschuldigd geweest aan Aegon en heeft zij het verschil met de betaalde koopsom uit hoofde van de offerte van 30 september 2019 van
€ 42.021,75 onverschuldigd betaald aan Aegon. De tegen Aegon in te stellen vordering betreft op grond van artikel 6:203 lid 2 BW dan een vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
Voorts zal Demeter vorderen Aegon te veroordelen in overige geleden schade zoals in de hoofdzaak gevorderd, omdat in dat geval Aegon (primair) wanprestatie heeft gepleegd jegens Demeter door ten onrechte geen uitvoering te geven aan de administratieve vastlegging van de verlengde uitvoeringsovereenkomst, dan wel (subsidiair) onrechtmatig jegens Demeter heeft gehandeld.
Om redenen van proceseconomie zou Demeter moeten kunnen tussenkomen, want als Demeter in plaats daarvan in eerste aanleg een nieuwe procedure jegens Aegon aanhangig moet maken zijn daar voor alle betrokken partijen extra tijd en kosten aan verbonden. Voorts zal dan sprake kunnen zijn van ongelijk lopende procedures en tegenstrijdige beoordelingen van dezelfde feiten door andere rechters.
4.3.
P&W concludeert tot afwijzing van de vordering van Demeter tot tussenkomst in de onderhavige procedure tussen P&W en Aegon, met veroordeling van Demeter in de kosten van dit incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.4.
P&W voert ter onderbouwing van haar verweer het volgende aan. Demeter heeft Aegon niet betrokken in de hoofdzaak die zij tegen P&W is gestart. Het debat in de vrijwaringszaak ziet alleen op het deel van de vordering dat in de hoofdzaak wordt toegewezen en niet op het deel van de vordering dat in de hoofdzaak wordt afgewezen. Dat betekent dat Demeter niet benadeeld kan worden door een uitspraak in deze vrijwaringszaak. Daar komt bij dat Demeter niet gebonden is aan een inhoudelijke beslissing in de vrijwaringszaak, nu zij geen partij is in die procedure. Het verzoek tot tussenkomst moet dan ook worden afgewezen bij gebrek aan belang.
4.5.
Aegon concludeert eveneens tot afwijzing van de vordering van Demeter tot tussenkomst in de onderhavige procedure tussen P&W en Aegon, met veroordeling van Demeter in de kosten van dit incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.6.
Aegon voert ter onderbouwing van haar verweer het volgende aan. Demeter gaat er aan voorbij dat de rechtbank niet toekomt aan de behandeling van de vrijwaringszaak, als de vordering van Demeter in de hoofdzaak wordt afgewezen. Voorts zal het deel van de gevorderde schade dat niet toewijsbaar zou zijn jegens P&W ook geen onderdeel uitmaken van de vrijwaringsprocedure. Die procedure gaat immers alleen over al hetgeen waartoe P&W in de hoofdzaak jegens Demeter veroordeeld wordt. Als de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, krijgt zij haar schade al vergoed. Zij heeft dan ook geen belang bij het zelfstandig instellen van een vordering jegens Demeter. Voorts wordt betwist dat in beide procedure sprake is van gelijke rechtsvragen en dat dat de rechtspositie van Demeter kan worden geschaad door de vordering in vrijwaring. Het verzoek van Demeter ligt dan ook vanwege het gebrek aan belang voor afwijzing gereed.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
Een derde kan op de voet van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vorderen in een aanhangig geding te mogen tussenkomen indien deze een
eigen vordering wil instellen en daarmee voldoende belang heeft zich te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld (HR 28 maart 2014, NJ 2015/206).
5.2.
Het komt er bij de beoordeling van de onderhavige vordering dus op aan in hoeverre Demeter mogelijk nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de vrijwaringszaak tussen P&W en Aegon.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voor Demeter het voor tussenkomst vereiste belang in de vorm van een dreigende benadeling of verlies van een aan haar toekomend recht voor het behoud waarvan het nodig is dat zij in de onderhavige procedure optreedt.
5.4.
Het is van belang om voorop te stellen dat de rechtbank pas aan de behandeling van de vrijwaringszaak toekomt als in de hoofdzaak de vorderingen van Demeter jegens P&W worden toegewezen. In het geval in de hoofdzaak de vorderingen van Demeter worden afgewezen, liggen de vorderingen in de vrijwaringszaak eveneens voor afwijzing gereed.
5.5.
In het geval P&W in de hoofdzaak aansprakelijk wordt gehouden voor de vermeende schade van Demeter en de vorderingen in de hoofdzaak worden toegewezen, komt de rechtbank in de vrijwaringszaak toe aan de beoordeling of Aegon (mede) aansprakelijk is voor deze schade. Die beoordeling heeft slechts betrekking op de schade waar P&W in de hoofdzaak aansprakelijk voor is gehouden. Immers, in de vrijwaringszaak vordert P&W dat Aegon wordt veroordeeld tot betaling aan P&W van al hetgeen waartoe P&W in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Aegon kan in de vrijwaringszaak niet aansprakelijk worden gehouden voor het deel van de in de hoofdzaak gevorderde schade, dat niet toewijsbaar zou zijn jegens P&W.
5.6.
Gelet op het voorgaande wordt Demeter door de uitkomst in de vrijwaringszaak op geen enkele manier benadeeld, noch verliest zij enig aan haar toekomend recht.
5.7.
Dat Demeter niet kan deelnemen aan het debat in de vrijwaringszaak vormt op zichzelf geen argument om thans te mogen tussenkomen in de door P&W aangespannen vrijwaringszaak. Het debat en het te wijzen vonnis in de vrijwaringszaak bindt in beginsel alleen de procespartijen, zodat het geen rechtskracht heeft ten opzichte van derden. Het stond Demeter daarnaast vrij om ook Aegon in de hoofdzaak te dagvaarden en staat Demeter nog steeds vrij om alsnog een vordering tegen Aegon – los van de vrijwaringszaak – aanhangig te maken.
Dat dat voor de betrokken partijen (mogelijk) extra kosten en tijd meebrengt is onvoldoende reden om het onder 5.2 weergegeven criterium los te laten dat geldt bij de beoordeling van een verzoek tot tussenkomst. Voorts zal een procedure tussen Demeter en Aegon op zijn eigen merites worden beoordeeld. Dat is niet anders ingeval Demeter een zelfstandige vordering als tussenkomende partij in de vrijwaringszaak tegen Aegon zou instellen dan als Demeter die zelfstandige vordering in een hoofdzaak tegen Aegon instelt. Het risico op tegenstrijdige uitspraken is daarmee niet groter of kleiner in beide gevallen.
5.8.
De conclusie is dat de vordering tot tussenkomst wordt afgewezen.
5.9.
Demeter zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P&W worden tot aan deze uitspraak begroot op € 543,00 (1,0 punt x tarief II à € 543,00 per punt). De kosten aan de zijde van Aegon worden tot aan deze uitspraak eveneens begroot op € 543,00 (1,0 punt x tarief II à € 543,00 per punt).

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Demeter in de kosten van het incident, aan de zijde van zowel P&W als Aegon tot op heden begroot op € 543,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 december 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
[3070/638]