In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonzorg Nederland (eiseres) en een gedaagde huurder. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 4.304,39, die was opgelopen tot € 4.445,92. De gedaagde had nagelaten de huur tijdig en volledig te betalen en had bovendien roerende zaken in gemeenschappelijke ruimten geplaatst, ondanks herhaalde aanmaningen om deze te verwijderen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en dat de vordering van Woonzorg gerechtvaardigd was op basis van artikel 6:74 BW, dat schadevergoeding mogelijk maakt bij tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen. De kantonrechter wees de vorderingen van Woonzorg toe, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de huurachterstand, bijkomende kosten en proceskosten. De rechter onderstreepte dat de gedaagde niet voldoende had aangetoond dat hij alles had gedaan om de huurachterstand te voorkomen, en dat de omstandigheden van betalingsonmacht niet aan Woonzorg konden worden tegengeworpen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.