In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een vordering van Stichting Woonstad Rotterdam tegen [gedaagde], die optreedt als bewindvoerder over de goederen van [naam 1]. Woonstad vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [naam 1] vanwege de aanwezigheid van drugs en overlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat [naam 1] op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de woning, noch dat er vanuit de woning is gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van drugs niet voldoende is om te concluderen dat [naam 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarnaast werd de overlastmelding van een omwonende als onvoldoende beschouwd om de vordering tot ontbinding te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de vorderingen van Woonstad afgewezen en Woonstad veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].