ECLI:NL:RBROT:2020:12543

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
8664475 / CV EXPL 20-25622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D.L. Spierings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens drugs en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een vordering van Stichting Woonstad Rotterdam tegen [gedaagde], die optreedt als bewindvoerder over de goederen van [naam 1]. Woonstad vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [naam 1] vanwege de aanwezigheid van drugs en overlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat [naam 1] op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de woning, noch dat er vanuit de woning is gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van drugs niet voldoende is om te concluderen dat [naam 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Daarnaast werd de overlastmelding van een omwonende als onvoldoende beschouwd om de vordering tot ontbinding te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de vorderingen van Woonstad afgewezen en Woonstad veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8664475 / CV EXPL 20-25622
uitspraak: 18 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde ],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats ] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Claassen te Schiedam.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “Woonstad”, “ [gedaagde ] ” en “ [naam 1] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 20 november 2020 te 13:00 uur;
  • de nadere e-mail van (de gemachtigde van) [gedaagde ] van 20 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Van de zijde van Woonstad is verschenen [naam 2] (aldaar werkzaam), bijgestaan door mr. E.J. Lichtenveldt. Verder is [naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. N. Claassen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2018 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1] onder bewind gesteld, met benoeming van [gedaagde ] tot bewindvoerder.
2.2.
Tussen Woonstad en [naam 1] bestaat sinds 23 augustus 2019 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] (hierna: “het gehuurde”). De overeenkomst kwalificeert als een gemengde overeenkomst van huur en zorg en de huurprijs bedraagt thans € 564,21 per maand.
2.3.
In voormelde huurovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
2.1
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om door huurder te worden gebruikt als woonruimte in samenhang met een zorg/woonbegeleidingsovereenkomst (…).
9.8
Onverminderd het bepaalde in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden is het huurder of derden die zich met toestemming van huurder in het gehuurde bevinden niet toegestaan om in of rond het gehuurde: drugs te verhandelen, (…) enige vorm van overlast te veroorzaken of zich niet gedragen conform afdeling 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)”.
2.4.
Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden behorende bij een huurovereenkomst voor zelfstandige woonruimte, versie juni 2009, (hierna: “de algemene voorwaarden”) van toepassing. In de algemene voorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
6.3
Het is huurder niet toegestaan overlast aan omwonenden en/of andere huurders te veroorzaken en/of te doen veroorzaken (…) door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten bevinden (…).
6.4 (…)
Het is huurder niet toegestaan in/nabij het gehuurde en/of de gemeenschappelijke ruimten: (…) hennep of soortgelijke gewassen te telen, XTC te produceren, verdovende middelen te hebben en/of daarin te (laten) handelen en/of andere op basis van de Opiumwet strafbare gedragingen te plegen.
(…)”.
2.5.
Op 31 maart 2020 heeft een medewerker van Woonstad een telefonische overlastmelding ontvangen van een omwonende aangaande het adres van [naam 1] . Op 1 april 2020 heeft Woonstad een brief naar [naam 1] gestuurd waarin – voor zover hier van belang – het volgende vermeld staat:
“(…)
Overlast
Wij krijgen meldingen van overlast waarbij uw adres wordt genoemd als overlastgevend adres. Dit is niet de bedoeling. De overlast zou bestaan uit:
  • Geluidsoverlast van muziek en hard praten;
  • Ontvangen van (veel)bezoek in de avond tot de nacht;
  • Bezoekers die in de nacht staan te kloppen voor de deur om toegang te krijgen tot uw woning;
Dit zou ongeveer drie keer per week gebeuren. Uiteraard is het toegestaan om bezoek te ontvangen. Alleen mogen buurtbewoners geen last hebben van u en uw bezoekers daarnaast is het niet wenselijk om in de nacht bezoek te krijgen, hard muziek te luisteren waar omwoners last van kunnen hebben.
(…)
Bovenstaande overlast kan gevolgen hebben voor uw contract. Wij vragen u rekening te houden met omwoners en in de nacht geen overlast te veroorzaken. Mocht dit blijven gebeuren zijn wij genoodzaakt de huurovereenkomst te ontbinden.
(…)”.
2.6.
Op 7 april 2020 heeft de Politie Eenheid Rotterdam (hierna: “de politie”) de volgende anonieme melding ontvangen met betrekking tot het gehuurde:
“Aan de [adres] , worden drugs verhandeld. Het is er een komen en gaan van mensen bij de woning. De meeste mensen verblijven slechts enkele minuten in de woning en vertrekken dan weer”.
2.7.
Mede naar aanleiding van bovengenoemde melding heeft de politie op 8 april 2019 het gehuurde doorzocht. Daarbij is – volgens de Bestuurlijke Rapportage van de politie van 14 april 2020 – het volgende aangetroffen:
  • (ongeveer) 50 ongebruikte lege gripzakjes en 2 grammen weegschaaltjes in een lade van de keuken;
  • in het keukenkastje onder de lade van de keuken een pollepel met het residu van wit poeder en een fles ammoniak;
  • 20,1 gram harddrugs in de luchtafvoer van het toilet (19,7 gram cocaïne, 0,4 gram heroïne).
Verder staat in de Bestuurlijke Rapportage, voor zover hier van belang:
“(…)
Nadat verbalisanten hadden aangebeld duurde het ongeveer 3 minuten voordat de deur van de woning open ging.
(…)
Het viel verbalisanten op dat de ventilatiekoker stoffig was en dat de gripzak vrijwel schoon was. Verbalisanten hadden hierdoor het vermoeden dat de verdovende middelen nog niet lang in de kunststof kap lagen.
(…)”.
2.8.
Bij brief van 17 juni 2020 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: “de burgemeester”) jegens [naam 1] een laatste waarschuwing afgekondigd voorafgaand aan een sluiting van het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet.
2.9.
Naar aanleiding van deze waarschuwingsbrief van de burgemeester heeft Woonstad bij brief van 19 juni 2020 [naam 1] gesommeerd de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen, bij gebreke waarvan Woonstad een gerechtelijke procedure aankondigde. [naam 1] is niet tot opzegging overgegaan.
2.10.
Bij dagvaarding van 10 april 2020 is [naam 1] door de officier van justitie opgeroepen om voor de politierechter te verschijnen. In de tenlastelegging staat vermeld dat hij ervan wordt verdacht dat:
“hij, op of omstreeks 8 april 2020, te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 19,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet”.
2.11.
De politierechter heeft [naam 1] van het tenlastegelegde vrijgesproken.

3..De vordering

3.1.
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
De huurovereenkomst, gesloten tussen Woonstad en [naam 1] , met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
[gedaagde ] te veroordelen om het gehuurde binnen 3 dagen na de betekening van dit vonnis, met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen, met machtiging aan Woonstad om, indien [gedaagde ] in gebreke blijft, deze zelf te doen bewerkstelligen op kosten van [gedaagde ] ;
[gedaagde ] te veroordelen tot betaling aan Woonstad een bedrag van € 564,21 per maand voor elke maand, te rekenen vanaf 1 augustus 2020 tot aan de datum van ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend;
[gedaagde ] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Woonstad – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [naam 1] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van meerdere verplichtingen uit de huurovereenkomst. Niet alleen staat vast dat [naam 1] een handelshoeveelheid verdovende middelen heeft gehouden, ook staat vast dat hij overlast heeft veroorzaakt. Uit de hoeveelheid verdovende middelen die is aangetroffen, de door Woonstad ontvangen overlastklacht én uit de bij de politie gedane anonieme melding blijkt dat er vanuit het gehuurde in verdovende middelen is gehandeld, hetgeen strijdig wordt geacht met de bestemming van het gehuurde.
3.2.1.
Woonstad heeft een taak op het gebied van de leefbaarheid in de wijken waarin zij haar woningen verhuurt en daardoor heeft zij er groot belang bij om drugshandel en handelsvoorraden harddrugs uit haar woningen te weren. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit kan leiden tot (gevoelens van) overlast bij omwonenden. Dat risico heeft zich daadwerkelijk gerealiseerd, gelet op de reeds gedane meldingen. Ook kunnen andere vormen van criminaliteit aangetrokken worden – zoals ripdeals – en die kunnen de woonomgeving eveneens in negatieve zin beïnvloeden. Gelet op het vorenstaande vordert Woonstad dan ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
Op de overige stellingen van Woonstad wordt hierna – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – teruggekomen.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde ] heeft primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van Woonstad in haar vorderingen, dan wel haar deze als ongegrond te ontzeggen, met veroordeling van Woonstad in de proces- en nakosten en subsidiair – bij een gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen – tot een verlenging van de ontruimingstermijn naar drie maanden.
4.2.
Daartoe heeft [gedaagde ] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat de verweten toerekenbare tekortkomingen niet bewezen verklaard kunnen worden. Voorts stelt [gedaagde ] zich op het standpunt dat de belangen van [naam 1] bij continuatie van de huurovereenkomst dienen te prevaleren boven de belangen van Woonstad en dat van ontbinding, gelet op de bijzondere aard of geringe tekortkoming, dient te worden afgezien. [gedaagde ] doet in dat kader een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
4.3
Op de overige stellingen van [gedaagde ] wordt hierna – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – teruggekomen.

5..De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar
bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.2.
Het verwijtbaar aanwezig hebben van een handelshoeveelheid drugs in een huurwoning kan een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleveren. Op de huurder rusten verbintenissen om te vermijden dat deze situatie zich voordoet en om, als dat toch het geval is, maatregelen te nemen ter beëindiging daarvan.
5.3.
Vast staat dat in het gehuurde een hoeveelheid aan verdovende middelen is aangetroffen (zie 2.7). Het is de vraag of [naam 1] hiervan een verwijt kan worden gemaakt en, zo ja, of dat tot ontbinding van de huurovereenkomst moet leiden.
5.4.
Woonstad heeft gesteld dat [naam 1] wetenschap had van de harddrugs in het gehuurde, gelet op de inhoud van de meldingen op 31 maart 2020 en 7 april 2020, het feit dat [naam 1] al twee druggerelateerde antecedenten op zijn naam heeft staan en de overige in de woning (keuken) aangetroffen attributen. Op grond van het voorgaande acht Woonstad de stelling dat [naam 1] niet op de hoogte was van de drugs niet geloofwaardig. Woonstad wijst hierbij nog op de omstandigheden dat de gripzak met drugs die in de luchtafvoer van het toilet werd aangetroffen geen stof of vuil aan de buitenkant bevatte en dat [naam 1] pas na drie minuten de deur open deed toen de politie op 8 april 2020 voor de deur stond. Deze omstandigheden duiden er volgens Woonstad op dat [naam 1] de zak met drugs heeft verstopt in de drie minuten tijd die hij de politie liet wachten.
5.5.
[gedaagde ] heeft betwist dat [naam 1] van de aanwezigheid van de drugs in het gehuurde op de hoogte was en heeft aangevoerd dat hij hier ook nooit toestemming voor heeft gegeven. De omstandigheid dat de gripzak met drugs in de luchtafvoer van het toilet niet bevuild was is volgens hem nietszeggend, omdat een zak op zo’n plek pas na een paar dagen stoffig wordt. Het gegeven dat de politie op 8 april 2020 een paar minuten moest wachten alvorens hij de deur open deed kwam doordat hij (net als zijn vader) nog lag te slapen. Ten aanzien van de overige door de politie aangetroffen attributen heeft [naam 1] aangevoerd dat hij zo nu en dan softdrugs en verdovende middelen gebruikt. Dit kan volgens hem dan ook de aanwezigheid van lege gripzakjes (waarin hij softdrugs verpakt), de weegschalen en lepel met residu verklaren.
5.6.
Vooropgesteld wordt dat gelet op de plaats waar de drugs zijn aangetroffen - in de luchtafvoer van het toilet - niet onaannemelijk is dat [naam 1] hier niet van op de hoogte was. Uit de overlastmelding van 31 maart 2020 valt weliswaar af te leiden dat [naam 1] vaak en afwisselend bezoek ontvangt, maar daarmee is niet gezegd dat hij heeft geweten van de aanwezigheid en/of handel van drugs. De anonieme melding bij de politie van 7 april 2020 maakt dit niet anders. Met [gedaagde ] is de kantonrechter van oordeel dat deze anonieme melding niet kan bijdragen aan de onderbouwing van de stelling van Woonstad dat [naam 1] wetenschap had van de drugs in het gehuurde, aangezien de inhoud van deze melding door [gedaagde ] wordt betwist en de melding in het geheel niet verifieerbaar of controleerbaar is. Voorts brengt het feit dat [naam 1] twee druggerelateerde antecedenten op zijn naam heeft staan niet zonder meer mee dat hij in onderhavige zaak wetenschap had van de drugs in het gehuurde. De kantonrechter volgt de redeneringen van Woonstad dan ook niet.
5.7
De door Woonstad aangevoerde ‘overige in de woning (keuken) aangetroffen attributen’
en het door Woonstad gestelde ‘verstoppen van de drugs in drie minuten’ zijn - gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde ] - onvoldoende onderbouwd en worden gepasseerd.
5.8.
De enkele omstandigheid dat voormelde hoeveelheid drugs in het gehuurde is aangetroffen biedt gezien het voorgaande onvoldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat vanuit het gehuurde in verdovende middelen is gehandeld.
5.9.
Bij deze stand van zaken treft [naam 1] geen verwijt van de aangetroffen hoeveelheid drugs, want niet is in rechte vast komen te staan dat hij heeft geweten dat er drugs in de woning lagen en evenmin dat vanuit de woning is gehandeld in verdovende middelen, zodat daarin geen grond wordt gezien voor het oordeel dat tekort geschoten is in de nakoming van voormelde verbintenissen.
5.10.
Ten aanzien van de overlast – in algemene zin – wordt als volgt overwogen. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aangetroffen drugs acht de kantonrechter hetgeen (overigens) is aangevoerd ten aanzien van overlast door [naam 1] onvoldoende om de gevorderde ontbinding en ontruiming te kunnen dragen.
De overlastmelding van één omwonende op 31 maart 2020 is gezien de aard en inhoud daarvan daartoe onvoldoende. De kantonrechter merkt hierbij op dat Woonstad in deze melding kennelijk ook onvoldoende aanleiding zag om tot ontbinding over te gaan en [naam 1] heeft gevraagd om de overlast te beëindigen (zie 2.5.). Gesteld noch gebleken is dat [naam 1] niet (voldoende) aan deze vraag van Woonstad heeft voldaan.
5.11.
Gelet op het vorenstaande wordt dan ook geen grond gezien om de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde ] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Die vorderingen worden daarom afgewezen. Ook de gevorderde betaling van huur dan wel schadevergoeding tot aan de datum van ontruiming van het gehuurde wordt afgewezen.
5.12.
Woonstad zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde ] . Nu de vordering van onbepaalde waarde is, zal de kantonrechter het gemachtigdensalaris op een bedrag van € 600,00 vaststellen (2 punten à
€ 300,00). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
5.13.
De door [gedaagde ] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Woonstad in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde ] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemd bedrag te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening, en, indien Woonstad niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 100,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240