In deze zaak heeft het CAK, een publiekrechtelijk bestuursorgaan, een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor het betalen van een eigen bijdrage. De vordering is gebaseerd op twee facturen die door het CAK aan de gedaagde zijn gestuurd, maar die niet tijdig zijn betaald. De gedaagde heeft aangevoerd dat hij de facturen al had voldaan, maar het CAK heeft gesteld dat de betalingen te laat zijn gedaan en dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. De kantonrechter heeft de feiten en de processtukken bekeken, waaronder de dagvaarding en de reacties van de gedaagde. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde inderdaad betalingen heeft gedaan, maar dat deze betalingen niet tijdig waren, waardoor het CAK recht had op de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de vordering van het CAK gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 48,40, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het CAK, die zijn vastgesteld op € 229,09 aan verschotten en € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter in Rotterdam op 24 december 2020.