ECLI:NL:RBROT:2020:12521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
10/680661-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen en de beoordeling van bewijs in een strafzaak

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 25 september 2020. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, eiste vrijspraak voor opzetwitwassen, maar vroeg wel om bewezenverklaring van schuldwitwassen en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.

De rechtbank oordeelde dat het opzetwitwassen niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar dat er wel sprake was van schuldwitwassen. De verdachte had op 8 oktober 2016 een bedrag van € 10.000,- contant opgenomen van zijn zakelijke rekening, terwijl er aanwijzingen waren dat dit geld afkomstig was uit misdrijf, namelijk oplichting. De verdachte had geen controle over de herkomst van de bedragen die op zijn rekening kwamen en had geen legale inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoorzichtig had gehandeld en zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uren, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680661-17
Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. P. van Dongen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde (opzet)witwassen;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Niet kan worden vastgesteld dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. De verdachte is hooguit naïef en onoplettend geweest.
4.1.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (impliciet primair) ten laste gelegde opzetwitwassen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Van schuldwitwassen is sprake indien de pleger bij enig nadenken over de hem of haar bekende gegevens over (de herkomst van) het goed – in dit geval een geldbedrag – had moeten vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was en hij of zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
Vast staat dat de verdachte op 8 oktober 2016 een bedrag van € 10.000,- contant heeft opgenomen van zijn zakelijke rekening ( [bankrekeningnummer] ). Voorafgaand aan deze opname is meerdere malen geld bijgeschreven op deze rekening. Uit het dossier volgt dat het aannemelijk is dat dit geld uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 19 mei 2016 de eenmanszaak ‘ [naam bedrijf] ’ heeft opgericht. Zijn intentie was samen met ene [naam] te gaan handelen in auto’s. De verdachte heeft [naam] , van wie hij verder geen gegevens heeft en die hij nauwelijks kent, voorafgaand aan de start van de handelsrelatie slechts enkele keren ontmoet. [naam] zou een startkapitaal van € 100.000,- regelen. Dit geld zou afkomstig zijn van familieleden van [naam] uit Afrika.
De verdachte heeft veelvuldig (47 keer) geld opgenomen van zijn rekening, waaronder voornoemde €10.000,-, zonder de inkomende bedragen op zijn zakelijke rekening te controleren. Hij ontving geen bankafschriften en zegt zijn rekening niet via internetbankieren in de gaten te hebben gehouden.
In de maanden mei tot en met oktober 2016 is er in zijn bedrijf [naam bedrijf] van geen enkele bedrijfsactiviteit gebleken. Er zijn geen auto’s aan - of verkocht, terwijl er wel steeds bijschrijvingen en opnames op de zakelijke rekening van de verdachte plaatsvonden. Door zonder nader onderzoek in zee te gaan met deze [naam] , die hij nauwelijks kende en geldbedragen voor hem te blijven opnemen, terwijl van enige (legale) inkomsten geen sprake was, is de verdachte zodanig onvoorzichtig geweest dat hij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen. De rechtbank acht het (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldwitwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Dordrecht en/of Den Haag, in ieder geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet terwijl hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Hij heeft
€ 10.000 opgenomen terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit vaak ander strafbaar handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, de leeftijd en gezondheid van de verdachte en het tijdsverloop, zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte is in de onderhavige zaak op 8 november 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. Tussen 8 november 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en 11 maanden. Hierdoor is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 11 maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dient dan ook gecompenseerd te worden. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank (conform de LOVS oriëntatiepunten) een gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte – conform de eis van de officier van justitie - een taakstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 26.750,32 aan materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals gevorderd door de officier van justitie.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
54 (vierenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen;
wijst af de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Dordrecht en/of Den Haag, in ieder geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 10.000,- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet terwijl hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.