ECLI:NL:RBROT:2020:12520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
10/812022-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een minderjarig meisje met bewezenverklaring van ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier jaar, vanaf het moment dat het slachtoffer naar de middelbare school ging tot haar zestiende, meermalen ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd. De verklaringen van het slachtoffer zijn als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat deze pas jaren later zijn afgelegd. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer als bewijs gebruikt, waarbij het feit dat herinneringen van seksueel misbruik vaak een blijvende indruk achterlaten, werd erkend.

De verdachte heeft aanvankelijk een bekennende verklaring afgelegd, maar heeft deze later ingetrokken en ontkend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bekennende verklaring van de verdachte, die vrijwillig en in aanwezigheid van zijn advocaat is afgelegd, voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel binnendringen, wat in dit geval ook het wrijven tussen de schaamlippen over de clitoris omvatte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 7.973,01, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/812022-18
Datum uitspraak: 24 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. J. Berkouwer, advocaat te Vlaardingen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde wegens gebrek aan bewijs. De verdachte komt terug op zijn bij de politie afgelegde bekennende verklaring, zodat slechts de aangifte, waarin veel onjuistheden staan, resteert. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 16 december 2017 heeft [naam aangeefster] aangifte gedaan van – kort gezegd – seksueel misbruik. Op 9 april 2018 heeft zij bij de politie een aanvullende verklaring afgelegd die ziet op de periode van het misbruik.
Zij heeft onder meer verklaard dat de verdachte, in de periode vanaf het moment dat zij naar de middelbare school ging totdat zij 16 jaar oud was en haar ouders gingen scheiden, meermalen ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
Deze handelingen vonden plaats tijdens vakanties in Frankrijk, in haar ouderlijk huis in Schiedam en in de woning van de verdachte in Schiedam.
De verdachte heeft haar tongzoenen gegeven, aan haar borsten gezeten, aan haar (blote) vagina, is in haar vagina geweest met zijn vinger(s) en heeft haar ontmaagd. Ook heeft zij hem afgetrokken onder de douche. Het penetreren met de penis is één keer gebeurd en de overige handelingen gebeurden soms wekelijks. Aangeefster had een speciale vertrouwensrelatie met de verdachte.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en zal haar aangifte gebruiken voor het bewijs. Haar aangifte is ver na de ten laste gelegde periode afgelegd, maar het is een feit van algemene bekendheid dat herinneringen van seksueel misbruik een scherpe en onuitwisbare indruk achterlaten op de slachtoffers. De ervaring leert dan ook dat zij dergelijke gebeurtenissen ook jaren later nog kunnen reproduceren. Daarbij komt dat zedenrechercheurs zijn getraind in de afname van dergelijke aangiftes, ook als deze worden gedaan lange tijd na de periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden.
Aangeefster heeft steeds gedetailleerd en consistent verklaard over het seksueel misbruik. Zij heeft verteld wat er is gebeurd, maar ook steeds aangegeven als zij zich bepaalde dingen niet meer precies kon herinneren. Zij heeft ook verklaard dat zij een goede band had met de verdachte, zij zich fijn en geborgen voelde bij hem en dat zij sommige handelingen ook fijn vond. Dit laatste maakt haar verklaringen genuanceerd en ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid ervan.
De verdachte heeft op 8 april 2018 bij de politie een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Nadien heeft de verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij die verklaring bij de politie onder druk heeft afgelegd, en heeft hij op zitting – conform zijn voorafgaand aan de zitting toegestuurde schriftelijke verklaring – de ten laste gelegde handelingen ontkend.
De rechtbank zal de bekennende verklaring van de verdachte voor het bewijs gebruiken.
Deze verklaring is, hoewel de verdachte door de verdenking en het afleggen van verklaringen hierover ten overstaan van de verbalisanten mogelijk enige druk heeft ervaren, vrijwillig en in tegenwoordigheid van zijn advocaat tot stand gekomen. De verdachte heeft uit zichzelf verklaard op open vragen en daarbij in zijn eigen woorden verteld over diverse situaties die tussen hem en aangeefster zijn voorvallen. Hij heeft daarvoor zijn spijt uitgesproken. Ook heeft hij bepaalde handelingen, zoals de penetratie en het met de mond aanraken van het geslachtsdeel, stellig ontkend. Daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte ook tijdens het verhoor in staat was om in vrijheid te verklaren, van enige ontoelaatbare druk door de verbalisanten is niet gebleken.
Seksueel binnendringen
De rechtbank acht bewezen dat door het wrijven tussen de schaamlippen over de clitoris van aangeefster – volgens vaste jurisprudentie - sprake is van seksueel binnendringen.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte eenmaal zijn penis in de vagina van aangeefster heeft gebracht. De rechtbank volgt de aangifte op dit punt.
Het betoog van de raadsvrouw, dat het in verband met erectieproblemen feitelijk onmogelijk moet zijn geweest, volgt de rechtbank niet. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het in die periode mogelijk was (om voor korte tijd) een stijve penis te krijgen. Daarbij komt dat de overgelegde medische gegevens van de verdachte niet zien op de tenlastegelegde periode, maar op een periode ver daarna (namelijk op de jaren voorafgaand aan mei 2016).
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 1996 tot en met 1 juli 2000 te
Schiedam, in ieder geval in Nederland, en/of te Frankrijk
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ),
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen,
althans eenmaal,
(telkens)
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- tongzoenen met die [naam slachtoffer] , en/of
- betasten van de borsten van die [naam slachtoffer] , en/of
- betasten van de vagina en/of de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- zich door die [naam slachtoffer] laten aftrekken, althans zijn penis laten betasten door die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, waaronder het seksueel binnendringen, van een minderjarig meisje. Hij heeft gedurende een periode van vier jaar, de periode dat zij net op de middelbare school zat, soms wekelijks ontuchtige handelingen met haar gepleegd. Hij heeft haar vagina en borsten betast, heeft haar tongzoenen gegeven en is meermalen haar vagina binnengedrongen met zijn vinger en eenmaal met zijn penis. Ook heeft zij hem afgetrokken.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het seksueel misbruik van een jong meisje. De verdachte heeft hiermee haar lichamelijke integriteit geschonden en heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke handelingen schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. De verdachte is hier volledig aan voorbij gegaan en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Minderjaren zijn juist vanwege hun leeftijd niet altijd in staat de juistheid en de gevolgen van hun handelen te overzien, in het bijzonder bij gedragingen die niet bij hun leeftijd passen, zoals (vergaande) seksuele handelingen. Zij behoeven in dergelijke gevallen bescherming, ook en juist als zij zelf toenadering zoeken of blijk geven van gevoelens van genegenheid voor de betrokken volwassene, in dit geval de verdachte. Het slachtoffer had een speciale vertrouwensrelatie met de verdachte. De verdachte heeft door de ruimte te geven aan zijn lustgevoelens tegenover haar, dat vertrouwen geschonden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken hoezeer het slachtoffer is getroffen door het door de verdachte gepleegde seksueel misbruik.
De verdachte is ter zitting blijven volharden in zijn ontkennende houding. Hiermee heeft hij aan aangeefster de erkenning van het leed dat haar is toegebracht onthouden, terwijl zij te kennen heeft gegeven dat juist die erkenning van groot belang is voor de verwerking van haar leed.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 november 2018.
De reclassering heeft zich, gelet op de ontkennende houding van de verdachte, onthouden van een strafadvies.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Daarbij past de kanttekening dat dit soort zaken zich moeilijk met elkaar laat vergelijken, gelet op de grote verscheidenheid aan variabelen zoals de aard van het misbruik, de duur van het misbruik, alsmede de verhoudingen tussen de verdachte en het slachtoffer.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de seksuele handelingen, de hoge frequentie en lange duur van het misbruik en de vertrouwensband die de verdachte had met het minderjarige slachtoffer, aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, mede gelet op het tijdsverloop en het blanco strafblad van de verdachte, voorwaardelijk opleggen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 7 april 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 7 april 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 2 jaar en ruim 3,5 maand. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 3,5 maand. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 1 maand.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 17 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk opleggen.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde] heeft zich ter zake van het bewezen verklaarde feit als benadeelde partij in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 52.415,44 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade, met daarin begrepen de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de immateriële schade en 50 procent van de gevorderde materiële schade (met uitzondering van de kosten voor een diëtist) van de benadeelde partij, met niet-ontvankelijk verklaring van het overige, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het standpunt dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarbij komt dat niet zonder meer duidelijk is welk causaal verband bestaat tussen het ten laste gelegde en de (al reeds bestaande) psychische problemen van het slachtoffer.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Medische kosten (1a), reiskosten (2) en overige materiële schade (6)
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van € 473,01.
De onder de posten 1a, 2 en 6, met uitzondering van de kosten voor een medisch advies van Westerweel Intermediair, gevorderde kosten zullen dus in hun geheel worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp (3), verlies aan verdienvermogen (4), verlies zelfwerkzaamheid (5) en kosten diëtist (1c)
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten voor huishoudelijke hulp, het verlies van zelfwerkzaamheid en het verlies van verdienvermogen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering leent zich bij uitstek voor een schriftelijke ronde/conclusiewisseling. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering dat ziet op de kosten voor een diëtist wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard, nu het geschatte toekomstige schade betreft.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden immateriële schadebedrag, zoals gevorderd, vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 1996 en het materiële schadebedrag vanaf 6 juni 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 7.973,01, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 7.973,01 (zegge: zevenduizendnegenhonderddrieenzeventig euro en één cent),bestaande uit € 473,01,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 7.973,01 (zegge: zevenduizendnegenhonderddrieenzeventig euro en één cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2015 (over een bedrag van € 473,01 aan materiële schade) althans vanaf 1 september 1996 (over een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
74 (vierenzeventig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade voorzitter,
en mrs. V. de Winkel en J.S. van den Berge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 1996 tot en met 1 juli 2000 te
Schiedam, in ieder geval in Nederland, en/of te Frankrijk
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ),
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen,
althans eenmaal,
(telkens)
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- tongzoenen met die [naam slachtoffer] , en/of
- betasten van de borsten van die [naam slachtoffer] , en/of - betasten van de vagina en/of de schaamlippen van die [naam slachtoffer] , en/of
- zich door die [naam slachtoffer] laten aftrekken, althans zijn penis laten betasten door die [naam slachtoffer] .