Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding met producties van 17 april 2020;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie, onder meer houdende een wijziging van eis, tevens antwoord in reconventie, met een productie;
- de conclusie van dupliek in conventie en repliek in voorwaardelijke reconventie, met een productie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2..De vaststaande feiten
e-mail verstuurd naar de algemene mailbox van E&P. Dit bericht heeft de gemachtigde van [eiser] op diezelfde dag ook per aangetekende post aan E&P verzonden. In de brief verzoekt [eiser] aan E&P om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen onder uitbetaling van een transitievergoeding. Bij deze brief is een beëindigingsovereenkomst gevoegd, waarin een transitievergoeding is opgenomen van € 15.874,56. In de brief meldt de gemachtigde dat zij graag uiterlijk maandag 30 december 2019 verneemt of E&P bereid is om het beëindigingsvoorstel te aanvaarden.
3..Het geschil
om binnen drie dagen na betekening dit vonnis de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen met instemming van [eiser] , onder toekenning van een transitievergoeding van € 15.874,56 bruto, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- ineens en € 250,- voor iedere dag dat [eiser] na 24 uur na betekening van het vonnis nalaat aan de inhoud daarvan te voldoen, tot een maximum van
€ 15.874,56 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2020;
- tot betaling aan [eiser] van diens buitengerechtelijke kosten ter hoogte van een bedrag van € 933,75;
- tot betaling van de (na)kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de dagtekening van het vonnis.
in reconventiete bepalen dat dit bedrag op de derdenrekening van haar gemachtigde dient te worden gestort, onder gelijktijdige verplichting van E&P om direct na betaling van dit bedrag een verzoek in te dienen bij het UWV in het kader van de compensatieregeling en, afhankelijk van de uitkomst van dit verzoek, over te gaan tot betaling aan [eiser] van het netto equivalent van het bruto aan [eiser] toegekende bedrag, indien dit bedrag ook daadwerkelijk wordt gecompenseerd door UWV, dan wel dat dit bruto bedrag aan E&P dient te worden terugbetaald indien een compensatieverzoek wordt afgewezen. Een en ander met veroordeling van [eiser] in proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente indien [eiser] niet binnen veertien dagen tot betaling overgaat.
4..De beoordeling
De uitspraak van de Hoge Raad is zeer recent. Werkgevers hebben mogelijk, ondanks de aangenomen compensatieregeling en de oproep aan werkgevers om over te gaan tot beëindiging van het slapende dienstverband die ik meerdere malen heb gedaan, daar toch mee gewacht tot dat de Hoge Raad duidelijkheid zou verschaffen over de vraag of er ook een verplichting tot beëindiging van het dienstverband bestaat. Nu de Hoge Raad onlangs heeft vastgesteld dat die verplichting onder omstandigheden bestaat, is het zaak voorwerkgeversom tijdig actie te ondernemen.” (…) Hierbij herhaal ik mijn oproep aan werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen. Gezien de uitspraak van de Hoge Raad doenwerkgeversdie te maken hebben met slapende dienstverbanden waarvan het einde van de 104 weken ziekte (eventueel verlengd met een periode van loonsanctie) voor 1 januari 2020 eindigt, er verstandig aan nog voor die datum de procedure tot het beëindigen van het dienstverband te starten, of met hun werknemer tot overeenstemming te komen. De werkgever kan dan nog voor de hogere compensatie in aanmerking komen”(onderstrepingen door kantonrechter).