ECLI:NL:RBROT:2020:12488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
C/10/604526 / FA RK 20-7255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van gecertificeerde instelling in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2020, is een verzoek ingediend door de ouders van een minderjarige, met betrekking tot de vervanging van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders hebben aangegeven dat er geen goede samenwerking en communicatie is met de huidige gecertificeerde instelling, wat heeft geleid tot een verstoorde relatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de gecertificeerde instelling niet tekortschiet in haar taken, de spanningen tussen de ouders en de instelling onhoudbaar zijn geworden. Dit heeft geleid tot een onveilige situatie voor de minderjarige, die getuige is geweest van een incident tussen de vader en de jeugdbeschermer. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de minderjarige is om de gecertificeerde instelling te vervangen door Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland Zuid, gevestigd te Dordrecht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de ouders zich moeten inspannen voor een goede samenwerking met de nieuwe instelling, ongeacht of deze dezelfde visie aanhoudt als de huidige instelling. De proceskosten zijn voor elke partij zelf, aangezien er geen verwijt aan de gecertificeerde instelling kan worden gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/604526 / FA RK 20-7255
Beschikking van 23 december 2020 betreffende vervanging gecertificeerde instelling door andere gecertificeerde instelling
in de zaak van:
[naam man], de man,
en
[naam vrouw], de vrouw,
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
beiden bijgestaan door advocaat mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht,
t e g e n
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasssering, de gecertificeerde instelling,
gevestigd te Amsterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man en de vrouw, ingekomen op
18 september 2020;
- het verweerschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling van
20 november 2020;
- het aanvullend verzoek met bijlage van de man en de vrouw, ingekomen op
25 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] ;
  • de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasssering (hierna: de gecertificeerde instelling), vertegenwoordigd door
[naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 2 augustus 1996.
Uit hun huwelijk zijn geboren:
[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] te [geboorteplaats kind 1] . [naam kind 1] is overleden op
[sterfdatum kind 1] .
[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] te [geboorteplaats kind 2] .
[naam kind 3] , geboren op [geboortedatum kind 3] 2015 te [geboorteplaats kind 3] .
2.2.
De ouders zijn met het gezamenlijk ouderlijk gezag over (de nu als enige nog minderjarige) [naam kind 3] belast.
2.3.
Bij [naam kind 1] is sprake van een niet natuurlijke dood. Er loopt een strafrechtelijk onderzoek, waarin de vrouw is aangemerkt als verdachte.
2.4.
[naam kind 2] en [naam kind 3] zijn op 6 december 2019 voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en met spoed uithuisgeplaatst.
2.5.
Bij beschikking van 4 maart 2020 zijn [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Voor [naam kind 2] is de duur tot 20 november 2020. Voor [naam kind 3] is de duur tot 4 maart 2021.
2.6.
Bij beschikking van 21 augustus 2020 is de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 2] verlengd in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 20 november 2020. [naam kind 2] is geplaatst bij het ASVZ te Sliedrecht. Voor [naam kind 3] is bij dezelfde beschikking de machtiging uithuisplaatsing verlengd in een voorziening voor pleegzorg tot 4 maart 2021. [naam kind 3] verblijft in een crisispleeggezin.
2.7.
Er is een contactregeling tussen de ouders en [naam kind 2] en [naam kind 3] . . De ouders zien hen eens in de twee weken. Het bezoek aan [naam kind 2] wordt begeleid door ASVZ. Het bezoek aan [naam kind 3] wordt begeleid door de jeugdbeschermer en vindt plaats in aanwezigheid van een van de pleegouders.
2.8.
Op 28 augustus 2020 is er een aanwijzing vaststelling bezoekregeling gegeven.
Er is een time-out ingesteld voor de bezoeken tussen de ouders en [naam kind 2] en [naam kind 3] .

3..De beoordeling

3.1.
Vervanging gecertificeerde instelling
3.1.1.
De man en de vrouw verzoeken de gecertificeerde instelling te vervangen door een andere door de rechtbank te bepalen gecertificeerde instelling, met veroordeling van de gecertificeerde instelling in de kosten van het geding. Tijdens de mondelinge behandeling is het verzoek van de ouders gewijzigd, in die zin dat hun verzoek alleen nog betrekking heeft op de minderjarige [naam kind 3] (vanwege het bereiken van de meerderjarige leeftijd door [naam kind 2] ). De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd.
3.1.2.
Op grond van artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
3.1.3.
Uit artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek volgt niet dat een bereidverklaring van een gecertificeerde instelling noodzakelijk is, alvorens deze als vervanger aangewezen kan worden.
3.1.4.
De ouders voeren aan dat er geen vertrouwen (meer) is in de gecertificeerde instelling. Er is sprake van strijd tussen de vader en de jeugdbeschermer en een slechte communicatie tussen de gecertificeerde instelling en de ouders. De ouders voelen zich niet gehoord en zij ervaren geen samenwerking. Dit levert volgens de ouders een onhoudbare situatie op. De ouders zijn de mening toegedaan dat als er zorgen over de opvoeding en verzorging van [naam kind 3] zijn, de gecertificeerde instelling de ouders daarin moet begeleiden. Ook als [naam kind 3] niet thuis woont, zoals nu het geval is, dan verwachten de ouders begeleiding. Zij willen handvatten krijgen van de gecertificeerde instelling om te zorgen dat [naam kind 3] weer thuis kan wonen. Volgens de ouders krijgen zij die niet of onvoldoende.
3.1.5.
De gecertificeerde instelling vindt dat het verzoek van de ouders moet worden afgewezen. De gecertificeerde instelling meent nog steeds passende hulp te (kunnen) verlenen. De instelling is goed op de hoogte van de inhoud en de complexiteit van de zaak. [naam kind 3] is gewend aan de jeugdbeschermer en er wordt goed aangesloten bij de zorgbehoeften van [naam kind 3] . Daarnaast probeert de gecertificeerde instelling te blijven zoeken naar mogelijkheden om een constructieve samenwerking met de ouders aan te gaan, waarbij ouders zich gezien en gehoord voelen. De zaak is vanaf de start door een multidisciplinair team onder de aandacht geweest en beslissingen worden gezamenlijk genomen. De gecertificeerde instelling meent dat overdracht van de zaak naar een andere gecertificeerde instelling niet zal zorgen voor een andere lijn of visie. Zo is de visie van de gecertificeerde instelling dat [naam kind 3] niet thuis kan worden geplaatst en dat het strafrechtelijk onderzoek moet worden afgewacht. Op dit moment wordt wel onderzoek verricht naar een mogelijke netwerkplaatsing. De ouders staan onvoldoende open om hun opvoedsituatie met de jeugdbescherming te bespreken en daardoor verlopen de gesprekken moeizaam. De zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders worden door hen niet erkend en daardoor is het niet mogelijk om over oplossingen te spreken. Ook zal er bij een overdracht sprake zijn van informatieverlies. Wanneer de hulpverlening vanuit de huidige gecertificeerde instelling blijft gecontinueerd, wordt voorkomen dat er sprake is van informatieverlies, vertraging en onrust. Dat acht de gecertificeerde instelling in het belang van [naam kind 3] .
3.1.6.
De rechtbank constateert dat in deze procedure niet is gebleken dat de gecertificeerde instelling op enige wijze tekort schiet in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Wel is duidelijk geworden dat de verhouding tussen de gecertificeerde instelling en de ouders ernstig is verstoord. Al vanaf het begin is sprake van veel wantrouwen van de ouders naar de gecertificeerde instelling toe. Misschien is het mede daardoor dat het de gecertificeerde instelling tot op heden niet is gelukt om de ouders in beweging te krijgen. De spanning is inmiddels zo hoog opgelopen dat zich op
12 augustus 2020 een incident heeft voorgedaan, waarbij de vader zich bijzonder dreigend en intimiderend heeft gedragen tegenover de jeugdbeschermer. Dat is op zichzelf al onacceptabel, maar nog erger is dat [naam kind 3] hiervan getuige is geweest. Een incident als dit mag niet opnieuw gebeuren.
3.1.7.
De vraag is hoe dit soort situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden. In elk geval door een verbetering van de verstandhouding en samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling. Het verloop van de ondertoezichtstelling tot nu toe en de aanhoudende weerstand en afwijzende opstelling van de ouders tegenover de gecertificeerde instelling geven echter weinig hoop op een dergelijke verbetering. Ook niet als binnen de gecertificeerde instelling een andere jeugdbeschermer de zaak krijgt overgedragen. De rechtbank benadrukt dat dit niet te wijten is aan de gecertificeerde instelling en/of de jeugdbeschermer, maar het gevolg is van het fundamentele gebrek aan vertrouwen bij de ouders.
De spanning die daaruit ontstaat, maakt het contact tussen de ouders en de gecertificeerde instelling onveilig, waardoor een onwerkbare situatie dreigt te ontstaan. Dit is niet goed voor [naam kind 3] .
3.1.8.
Gelet op dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het in het belang van [naam kind 3] dat de gecertificeerde instelling wordt vervangen door een andere gecertificeerde instelling. De rechtbank komt tot dit oordeel in de hoop dat sprake zal zijn van een betere chemie en verstandhouding tussen de ouders en een andere gecertificeerde instelling, zodat het toezicht meer constructief zal verlopen. Bij deze beslissing heeft de rechtbank ook mee laten wegen dat onvoldoende is gebleken dat [naam kind 3] een kind is waarvoor de bijzondere expertise van de (huidige) gecertificeerde instelling noodzakelijk is.
3.1.9.
De rechtbank merkt daarbij wel op dat de ouders zich goed moeten realiseren dat het kan zijn dat die andere gecertificeerde instelling er dezelfde visie op nahoudt (wat betreft de benodigde hulp) als de huidige gecertificeerde instelling. Ook in dat geval verwacht de rechtbank van de ouders dat zij zich – in het belang van [naam kind 3] – tot het uiterste zullen inspannen om de samenwerking met de andere gecertificeerde instelling goed te laten verlopen.
3.1.10.
Gelet op het feit dat de ouders in Dordrecht verblijven en de minderjarige ook het meest gehecht is aan de omgeving Dordrecht is de rechtbank van oordeel dat de gecertificeerde instelling die nu belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, moet worden vervangen door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland Zuid, te Dordrecht.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
De ouders verzoeken over te gaan tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank gaat over tot afwijzing van dit verzoek. Zoals hiervoor al is opgemerkt, is in deze procedure niet gebleken dat de gecertificeerde instelling enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vervangt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting jeugdbescherming en jeugdreclassering door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, regio Zuid-Holland Zuid, gevestigd te Dordrecht;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler op 23 december 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.