ECLI:NL:RBROT:2020:12434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
8873717 VV EXPL 20-461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering in kort geding wegens onvoorziene omstandigheden door coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Amusement Rotterdam B.V. en Steinvoort Beheer B.V. Amusement Rotterdam vorderde een omzetafhankelijke huurprijs van 10% voor de periode van maart 2020 tot en met juni 2021, als gevolg van de coronamaatregelen die hun omzet aanzienlijk hadden verminderd. Steinvoort Beheer is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De rechter heeft de vorderingen van Amusement Rotterdam afgewezen, omdat de kortgedingprocedure niet geschikt is voor het vaststellen of wijzigen van de huurprijs. De rechter benadrukte dat een gewone procedure noodzakelijk is voor het behandelen van dergelijke geschillen. De rechter oordeelde dat Amusement Rotterdam onvoldoende spoedeisend belang had bij de gevorderde huurprijsvermindering en dat de vorderingen niet konden worden toegewezen in kort geding. De rechter concludeerde dat de gevolgen van de coronamaatregelen niet automatisch rechtvaardigen dat de huurprijs wordt verminderd en dat Amusement Rotterdam onvoldoende financiële gegevens had overgelegd om haar vordering te onderbouwen. De proceskosten werden toegewezen aan Steinvoort Beheer, die niet in de procedure was verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8873717 VV EXPL 20-461
uitspraak: 10 december 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Amusement Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. Coskun,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Steinvoort Beheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ‘Amusement Rotterdam’ en ‘Steinvoort Beheer’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 18 november 2020, met bijlagen.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Steinvoort Beheer is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

2..De vordering

2.1
Amusement Rotterdam vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld tot het gehengen en gedogen van een omzetafhankelijke huurprijs van 10% als zijnde de huur vanaf 1 maart 2020 tot en met juni 2021 waarbij de huur alsdan nimmer meer mag bedragen dan de reguliere huur per maand, althans Steinvoort Beheer te veroordelen tot een omzetafhankelijk percentage in goede justitie te bepalen onder gelijke condities, althans Steinvoort Beheer te veroordelen tot een korting op de reguliere maandelijkse huur van 75% over de periode maart 2020 tot en met juni 2021, en dienovereenkomstig te bepalen dat de gereduceerde huurprijs van het door Amusement Rotterdam gehuurde met ingang van 1 maart 2020 aldus wordt verminderd totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie zal zijn beslist;
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld om aan Amusement Rotterdam te voldoen het surplus aan huurpenningen dat is voldaan na vaststelling van de omzetafhankelijke huurprijs dan wel na vaststelling van het kortingspercentage van 75% inzake de reguliere maandelijkse huurprijs, als gevolg van het feit dat na vaststelling van een omzetafhankelijke huurprijs van 10% per 1 maart 2020 dan wel een gerechtelijk op te leggen kortingspercentage van 75% bij vonnis in kort geding, een onverschuldigde betaling heeft mogen plaatsvinden (zijnde het surplus), daar Amusement Rotterdam vanaf maart 2020 nagenoeg de volledige huur heeft overgemaakt en als gevolg van de omzetafhankelijke huurprijs dan wel het gerechtelijk op te leggen kortingspercentage van 75% bij vonnis in kort geding, alsdan teveel huur heeft mogen voldoen en dat dit surplus aldus mag worden verrekend met toekomstige in rekening te brengen huurtermijnen;
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld tot het gehengen en gedogen van het feit dat de omzetafhankelijke huurprijs dient te worden voldaan binnen veertien dagen nadat de desbetreffende maand waar de huur op ziet is verstreken, althans binnen een andere periode in goede justitie te bepalen;
e huurovereenkomst zodanig wordt aangepast dat bovenstaande veroordelingen tot het gehengen en gedogen van een omzetafhankelijke huurprijs en een nieuw moment van opeisbaarheid van een huurvordering op grond van onvoorziene omstandigheden middels vonniswijzing in de plaats zullen treden van de bepalingen in de huurovereenkomst, in die zin dat in de huurovereenkomst zal komen te staan dat de huur omzetafhankelijk is met een percentage van 10% en dat deze gemaximeerd zal zijn tot een bedrag van de oorspronkelijke huurprijs, en dat de huur uiterlijk op de veertiende dag na de desbetreffende huurmaand zal moeten worden voldaan, totdat in de lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie zal zijn beslist;
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld tot het gehengen en gedogen dat de eventuele resterende huurpenningen, die Amusement Rotterdam nog zou dienen te betalen over de periode maart 2020 tot en met juni 2021 na toepassing van een eventueel kortingspercentage en na aftrek van hetgeen reeds in zijn geheel is voldaan, door haar uitgesteld zal worden voldaan in 60 gelijke maandelijkse termijnen, althans in goede justitie te bepalen termijnen, te starten op 1 september 2021, althans op een in goede justitie te bepalen termijn;
Steinvoort Beheer wordt verboden, op straffe van een dwangsom, om volledige betaling te verlangen van de huur over maart 2020 tot en met juni 2021, althans om van Amusement Rotterdam betaling te verlangen van de huur over deze maanden voor zover die het bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen bedrag of percentage aan huurprijsvermindering te boven gaat en voor zover nog door de Hoge Raad geen definitieve antwoorden zijn gegeven inzake de prejudiciële vragen;
Steinvoort Beheer wordt verboden, op straffe van een dwangsom, om bezwarende rechtsmaatregelen te treffen voor door Amusement Rotterdam op grond van dit vonnis onbetaald gelaten huurpenningen over maart 2020 tot en met juni 2021;
Steinvoort Beheer wordt verboden, op straffe van een dwangsom, om een boete of rente in rekening te brengen voor door Amusement Rotterdam op grond van dit vonnis onbetaald gelaten en toegewezen huurpenningen;
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld, voor het geval wordt geoordeeld dat het gevorderde enkel en alleen in een bodemprocedure zouden kunnen worden toegewezen, om aan een veroordeling de voorwaarde te verbinden dat deze veroordelingen enkel zullen gelden totdat in een lopende bodemprocedure bij wijze van eindvonnis in conventie andersluidende veroordelingen mochten volgen, waarbij de bodemprocedure binnen een periode van vier weken na wijzen van vonnis zal moeten worden aangebracht;
Steinvoort Beheer wordt veroordeeld in de proces- en nakosten.
2.2
Amusement Rotterdam legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De omzet van Amusement Rotterdam is vanwege het coronavirus aanzienlijk gedaald omdat het aantal bezoekers substantieel is afgenomen. Amusement Rotterdam heeft de onderneming gedurende een bepaalde tijd bovendien moeten sluiten. Amusement Rotterdam kan de huur niet meer betalen en zij heeft al een lening moeten aangaan om de huur in het verleden te kunnen blijven voldoen. Er is echter sprake van een gebrek en het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wanneer Amusement Rotterdam de gehele huurprijs verschuldigd is. De huurprijs moet daarom worden gewijzigd in die zin dat deze omzetafhankelijk wordt.

3..De beoordeling

3.1
De vorderingen van Amusement Rotterdam komen er in de kern op neer dat de huurprijs wordt verminderd of gewijzigd en dat Steinvoort Beheermoet
gehengen en gedogendat er vanwege de gevolgen van het coronavirus minder huur wordt betaald. Alle vorderingen worden afgewezen omdat een aantal vorderingen niet kan worden toegewezen in een kort geding en Amusement Rotterdam onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij de overige vorderingen. Deze beslissing is gegrond op het volgende.
3.2
Uitgangspunt is dat partijen een gewone procedure moeten starten wanneer zij een geschil hebben. Een kortgedingprocedure is bedoeld voor het geval een van partijen een zodanig belang heeft bij een spoedige beslissing van de rechter dat het niet wenselijk is dat zij de uitkomst van een gewone procedure moet afwachten. De kortgedingrechter kan in zo’n geval een voorlopige maatregel treffen ter afwachting van de gewone procedure. De kortgedingrechter dient daarbij in te schatten hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure toegewezen zal worden. Vergeleken met een gewone procedure bestaat er in een kortgedingprocedure minder ruimte voor een uitvoerig debat en in het bijzonder bestaat minder ruimte voor het leveren van bewijs. De rechter in de gewone procedure is niet gebonden aan de uitspraak in kort geding en de uitspraak in kort geding vervalt met terugwerkende kracht wanneer de rechter in een gewone procedure een andere uitspraak doet [1] .
3.3
Het is vanwege deze eigenschappen van de kortgedingprocedure dat de kortgedingrechter de rechtsverhouding tussen partijen in beginsel niet kan vaststellen of wijzigen [2] . Dat betekent dat in deze procedure de huurprijs niet kan worden verminderd of gewijzigd. Het is begrijpelijk dat Amusement Rotterdam op korte termijn duidelijkheid wil over de huurprijs die zij over de afgelopen en komende maanden verschuldigd is, maar om deze duidelijkheid te krijgen dient zij - vanwege het vorenstaande - een bodemprocedure te starten. De vorderingen onder 3.1 sub d wordt daarom afgewezen.
3.4
Het is niet zo dat de kortgedingrechter nooit een oordeel mag geven over een mogelijke huurprijsvermindering en daarop vooruit mag lopen. Zo kan de rechter een door de verhuurder ingestelde vordering in kort geding afwijzen omdat aannemelijk is dat de bodemrechter de huurprijs zal verminderen [3] . De huurder kan in kort geding ook vorderen dat de verhuurder als voorlopige maatregel wordt verboden om buitengerechtelijke maatregelen te nemen ter incassering van de huur of ter uitvoering van een ontruiming. Mogelijk heeft Amusement Rotterdam dit bedoeld waar zij vordert dat Steinvoort Beheer een en ander dient te gehengen en te gedogen. Zij heeft echter niet gesteld dat Steinvoort Beheer dergelijke maatregelen heeft getroffen of dat zij voornemens is om dat te doen. Dat Steinvoort Beheer zich op het standpunt stelt dat (uiteindelijk) de volledige huur moet worden betaald en dat zij aanmaningen heeft gestuurd rechtvaardigt thans geen verbod. Amusement Rotterdam kan er immers al voor kiezen om - op eigen risico - de huur niet of gedeeltelijk niet te betalen en zij heeft dit ook gedaan. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat Steinvoort Beheer er zelfs mee akkoord was dat over ten minste twee maanden 50% van de huur werd opgeschort. Een uitspraak van de kortgedingrechter zou in deze situatie geen verandering brengen aangezien Steinvoort Beheer ter incassering van de huur of voor een ontruiming uiteindelijk een procedure zal moeten starten en de rechter in die procedure niet gebonden is aan de uitspraak in dit kort geding. Dat geldt ook voor de eventueel door Amusement Rotterdam verschuldigde rente en overeengekomen boete. Amusement Rotterdam heeft gelet hierop onvoldoende belang bij deze vorderingen. De vorderingen onder 3.1 sub a, c, e, f en h worden daarom afgewezen.
3.5
De vordering van Amusement Rotterdam om Steinvoort Beheer te verbieden rechtsmaatregelen te treffen (3.1 sub g) moet ook worden afgewezen. Het staat Steinvoort Beheer vrij om een procedure bij de rechter te starten en het is aan de rechter in die procedure om over de eis van Steinvoort Beheer te oordelen. Er bestaat geen grond om Steinvoort Beheer dit in zijn algemeenheid te verbieden.
3.6
De vordering onder 3.1 sub b moet eveneens worden afgewezen. Zelfs indien voldoende aannemelijk is dat Amusement Rotterdam recht heeft op een huurprijsvermindering zoals door haar beoogd, dan staat daarmee nog in het geheel niet vast dat zij op dit moment meer heeft betaald dan zij in totaal aan Steinvoort Beheer verschuldigd is. Voor zover Amusement Rotterdam heeft bedoeld dat zij op grond hiervan de lopende dan wel achterstallige huur kan verrekenen, geldt hetzelfde als in rechtsoverweging 3.4 is overwogen.
3.7
De vordering onder 3.1 sub i moet tot slot ook worden afgewezen. Het feit dat een aantal vorderingen niet in een kortgedingprocedure kan worden toegewezen, wordt niet anders door daaraan de voorwaarde toe te voegen dat de veroordelingen slechts gelden totdat in een gewone procedure uitspraak is gedaan en deze procedure binnen vier weken moet worden gestart. De vordering kan dan immers nog steeds niet in kort geding worden toegewezen.
3.8
Er bestaat gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
3.9
Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
3.1
Voor zover moet worden aangenomen dat de gevolgen van het coronavirus en in het bijzonder de in dat kader door de overheid getroffen maatregelen zo uitzonderlijk zijn dat dit een beroep op vermindering van de huurprijs rechtvaardigt omdat sprake is van een gebrek ofwel omdat sprake is van onvoorziene omstandigheden, geldt het volgende. Zowel in het geval van een gebrek (nu tussen partijen is afgesproken dat huuropschorting als gevolg van een gebrek niet is toegestaan) als in het geval van onvoorziene omstandigheden, moet beoordeeld worden of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de financiële gevolgen van het coronavirus alleen door de huurder worden gedragen.
3.11
Anders dan de gemachtigde van Amusement Rotterdam heeft bepleit, kan de vraag of en in welke mate een recht bestaat op huurprijsvermindering echter niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Het enkele feit dat er een coronacrisis met overheidsmaatregelen is, is daarvoor onvoldoende, omdat daarvoor immers alle omstandigheden van het geval relevant zijn. Met name zal van belang zijn wat partijen zijn overeengekomen, de hoedanigheid van partijen, in hoeverre de huurder door de overheidsmaatregelen werd geraakt, de mate waarin de huurder van door de overheid is gecompenseerd en, in hoeverre de huurder anders had kunnen of moeten handelen, alsmede de belangen en de financiële positie van de verhuurder. Het enkele verlies van omzet in die periode is van groot belang, maar niet zonder meer doorslaggevend.
3.12
Het is in de eerste plaats dan aan de huurder om zijn vordering tot vermindering of wijziging van de huurprijs te onderbouwen. Amusement Rotterdam heeft dat hier onvoldoende gedaan. Zij heeft volstaan met overwegend algemene stellingen en daarbij onvoldoende financiële gegevens gevoegd om de gevolgen van de overheidsmaatregelen voor haar onderneming te kunnen vaststellen. Weliswaar is aannemelijk dat Amusement Rotterdam door het coronavirus is getroffen en dat wellicht enige huurprijsvermindering op zijn plaats is, maar Amusement Rotterdam geeft op dit punt te weinig opening van zaken.
3.13
Amusement Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Steinvoort Beheer begroot op nihil aangezien zij niet in de procedure is verschenen.

4..De beslissing

De kantonrechter:
weigert de gevraagde voorziening:
veroordeelt Amusement Rotterdam in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Steinvoort Beheer vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371

Voetnoten

1.Zie artikel 257 Burgerlijke rechtsvordering
2.Zie onder meer Hoge Raad 29 april 1966,
3.Zie wederom Hoge Raad 29 april 1966, NJ 1966/301