In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stedin Netbeheer B.V. en een gedaagde, die als huurder van een pand wordt aangesproken voor de diefstal van elektriciteit. Stedin vorderde een schadevergoeding van € 35.990,57, die voortkwam uit de illegale afname van elektriciteit door of namens de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als huurder van het pand, in beginsel aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor de verbreking van de verzegeling van de elektriciteitsmeter en de daaropvolgende diefstal van energie. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde toegang had tot het pand en aan anderen toegang kon verlenen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren gesteld die de diefstal niet aan hem konden toerekenen.
De rechtbank behandelde ook het verweer van de gedaagde, die aanvoerde dat Stedin niet ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen omdat zij deze reeds als benadeelde partij in een strafzaak had ingesteld. De rechtbank verwierp dit verweer, aangezien er nog geen uitspraak was gedaan in de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat Stedin voldoende bewijs had geleverd van de illegale afname van elektriciteit, en dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij geen huurder was van het pand na 30 juni 2010.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van Stedin toegewezen tot een bedrag van € 33.381,34, te vermeerderen met wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de aansprakelijkheid van huurders voor onrechtmatige daden die plaatsvinden in de door hen gehuurde panden, vooral in gevallen van illegale energieafname.