ECLI:NL:RBROT:2020:12343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
C/10/592310 / HA ZA 20-238
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor diefstal van elektriciteit en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stedin Netbeheer B.V. en een gedaagde, die als huurder van een pand wordt aangesproken voor de diefstal van elektriciteit. Stedin vorderde een schadevergoeding van € 35.990,57, die voortkwam uit de illegale afname van elektriciteit door of namens de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als huurder van het pand, in beginsel aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor de verbreking van de verzegeling van de elektriciteitsmeter en de daaropvolgende diefstal van energie. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde toegang had tot het pand en aan anderen toegang kon verlenen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren gesteld die de diefstal niet aan hem konden toerekenen.

De rechtbank behandelde ook het verweer van de gedaagde, die aanvoerde dat Stedin niet ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen omdat zij deze reeds als benadeelde partij in een strafzaak had ingesteld. De rechtbank verwierp dit verweer, aangezien er nog geen uitspraak was gedaan in de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat Stedin voldoende bewijs had geleverd van de illegale afname van elektriciteit, en dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij geen huurder was van het pand na 30 juni 2010.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van Stedin toegewezen tot een bedrag van € 33.381,34, te vermeerderen met wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de aansprakelijkheid van huurders voor onrechtmatige daden die plaatsvinden in de door hen gehuurde panden, vooral in gevallen van illegale energieafname.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592310 / HA ZA 20-238
Vonnis van 23 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. I. Stolting te Hoogerheide.
Partijen zullen hierna Stedin en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 februari 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de brief van de rechtbank van 5 augustus 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] huurde het pand aan de [adres 1] (hierna: het pand).
2.2.
[naam gedaagde] huurde het pand in ieder geval tot aan 30 juni 2010.
2.3.
In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 28 maart 2019 staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
  • [naam gedaagde] heeft een eenmanszaak met de handelsnaam [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] );
  • de startdatum van de onderneming is 1 januari 1989;
  • de onderneming is gevestigd aan de [adres 2] ;
  • het adres van [naam gedaagde] is [adres 3] .
2.4.
Op 29 november 2016 heeft Stedin met een politie-eenheid het pand bezocht. Ter plekke werd een hennepkwekerij aangetroffen.
2.5.
Een medewerker van Stedin constateerde dat in het pand op de toevoerleiding voor de elektriciteit een illegale aansluiting was gemaakt. Deze illegale aansluiting bevond zich voor de hoofdaansluiting en voor de elektriciteitsmeter.
2.6.
Stedin heeft op 29 november 2016 op grond van bovengenoemde constateringen aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit gepleegd in de periode van 4 november 2014 tot en met 29 november 2016.
2.7.
[naam gedaagde] wordt strafrechtelijk vervolgd voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij in het pand.

3..Het geschil

3.1.
Stedin vordert – samengevat – om [naam gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag € 35.990,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016, met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Stedin stelt dat zij schade heeft geleden doordat door of namens [naam gedaagde] buiten de meter om elektriciteit is afgenomen. Stedin meent dat [naam gedaagde] primair op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. Subsidiair stelt Stedin dat [naam gedaagde] als huurder van het pand onrechtmatig heeft gehandeld jegens Stedin door te faciliteren dan wel niet te verhinderen dat buiten de meter om elektriciteit is gestolen. Meer subsidiair is [naam gedaagde] aansprakelijk op grond van zijn zorgplicht als contractant van Stedin nu hij ervoor diende te zorgen dat de elektriciteitsmeter niet gemanipuleerd kon worden.
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam gedaagde] voert aan dat Stedin niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij deze reeds als benadeelde partij in de strafzaak tegen [naam gedaagde] heeft ingesteld. Uit hoofde van de proceseconomie en om gevaar van verschillende uitspraken in eenzelfde geval te voorkomen dient Stedin nu niet in haar vorderingen ontvangen te worden.
4.2.
Stedin betwist dat zij niet ontvankelijk is in haar vordering. Er is nog geen uitspraak gewezen in de strafzaak en dit staat ook niet op korte termijn te gebeuren.
4.3.
De rechtbank verwerpt het verweer van [naam gedaagde] . Vast staat dat de strafrechter nog niet op de vorderingen van Stedin heeft beslist, zodat de vordering van Stedin niet (deels) is toegewezen. Het staat Stedin dan ook vrij om haar vordering bij de burgerlijk rechter aan te brengen.
4.4.
Stedin heeft gesteld dat buiten de meter om elektriciteit is afgenomen. [naam gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat dit vast staat.
4.5.
De stelling van Stedin dat de elektriciteit door of namens [naam gedaagde] is gestolen is door [naam gedaagde] betwist en door Stedin niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [naam gedaagde] wordt vervolgd ter zake de hennepkwekerij in het pand is hiertoe onvoldoende, nu er geen sprake is van een veroordeling van [naam gedaagde] . Stedin verwijst voorts naar stukken uit het strafrechtelijke dossier maar aangezien deze niet zijn overgelegd kan hiermee de stelling dat de diefstal van elektriciteit door of namens [naam gedaagde] is gepleegd niet worden onderbouwd. Hierop strandt de primaire grondslag. Dit betekent dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.6.
Stedin stelt zich subsidiair op het standpunt dat [naam gedaagde] als huurder van het pand jegens Stedin aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad voor de diefstal van de elektriciteit buiten de meter om. [naam gedaagde] betwist dat hij de huurder was van het pand.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam gedaagde] het pand in ieder geval tot aan 30 juni 2010 huurde. Stedin heeft haar stelling dat [naam gedaagde] ook nadien de huurder van het pand was onder meer gemotiveerd door te stellen dat [naam gedaagde] tijdens de strafzitting – waar een medewerker van Stedin en de advocaat van Stedin aanwezig waren – heeft verklaard dat hij de huurder van het pand was. Daarnaast stelt Stedin dat [naam gedaagde] de energierekeningen betaalde van het pand en dat [naam gedaagde] , althans [naam bedrijf] , met Stedin een overeenkomst had ter zake het transport van elektriciteit. Ter onderbouwing heeft Stedin een uitdraai uit haar administratie overgelegd waaruit dit blijkt. Tot slot heeft Stedin erop gewezen dat [naam gedaagde] strafrechtelijk wordt vervolgd en dat, indien hij niets met het pand te maken zou hebben, hiertoe geen aanleiding zou zijn.
4.8.
Nu Stedin haar stelling motiveert en onderbouwt mag van [naam gedaagde] worden verwacht dat hij zijn betwisting van de stelling dat hij de huurder is van het pand, eveneens onderbouwt. [naam gedaagde] heeft dit echter nagelaten. [naam gedaagde] heeft volstaan met een blote betwisting van de stelling dat hij de huurder van het pand was, en bijvoorbeeld niet verklaard wie dan wel het pand huurde. Dit zou bij hem als (voormalig) huurder van het pand en van de naastgelegen nummers 1 en/of 5, toch als bekend mogen worden verondersteld. Daarnaast heeft [naam gedaagde] niet betwist dat hij de energierekeningen van het pand betaalde, zodat dit vast staat. Het had vervolgens op zijn weg gelegen om toe te lichten waarom hij dit deed, als hij niet de huurder van het pand was. Evenmin heeft [naam gedaagde] betwist dat hij tijdens de strafzitting heeft verklaard dat hij de huurder was van het pand. Als onvoldoende gemotiveerd staat daarom vast dat [naam gedaagde] de huurder was van het pand.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is [naam gedaagde] , als huurder van het pand jegens Stedin, in haar hoedanigheid als eigenaar van de elektriciteitsmeter, in beginsel aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad voor verbreking van de verzegeling en de daaropvolgende diefstal van energie. Deze aansprakelijkheid is gebaseerd op het uitganspunt dat [naam gedaagde] als huurder de toegang heeft tot het pand en aan anderen de toegang tot het pand kan verlenen. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de diefstal van elektriciteit niet aan [naam gedaagde] zou kunnen worden toegerekend zijn niet gesteld.
4.10.
Stedin stelt dat zij voor een bedrag van € 30.123,06 schade heeft geleden bestaande uit het bedrag dat niet in rekening kon worden gebracht ter zake de daadwerkelijk afgenomen energie. Daarnaast vordert Stedin een bedrag van € 2.755,61 aan kosten voor werkzaamheden ter zake (onder meer) het verwijderen van de elektra aansluiting en het opnieuw aanbrengen daarvan en een bedrag van € 3.111,90 ter zake het capaciteitstarief. [naam gedaagde] betwist de door Stedin gevorderde schade. [naam gedaagde] voert in dat verband aan dat bij een bezoek van Stedin medio 2015 geen hennepkwekerij in het pand is aangetroffen zodat de door Stedin gehanteerde periode niet juist is. Daarbij is het pand afgebroken, de kosten ter zake het verwijderen van de elektra aansluiting en het opnieuw aanbrengen daarvan komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
4.11.
Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van de omvang van de niet geregistreerd afgenomen elektriciteit op Stedin. In gevallen als deze, waar de meter als enige controlemiddel buiten werking is gesteld en correcte meting dus opzettelijk onmogelijk is gemaakt, mag aan het bewijs van de omvang van de energieafname geen al te zware eisen worden gesteld. Stedin mag volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken.
4.12.
Stedin heeft toegelicht en gemotiveerd welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de berekening van de omvang van de kosten ten aanzien van de verbruikte elektriciteit. Zij heeft haar berekening gespecificeerd weergegeven. Dat medio 2015 door Stedin geen hennepkwekerij in het pand is aangetroffen, maakt niet dat deze niet aanwezig was. Temeer niet, nu Stedin heeft gesteld – en niet is betwist – dat de hennepkwekerij volledig en professioneel was weggewerkt. Bij gebrek aan een onvoldoende concreet gemotiveerde betwisting van deze berekening zal het bedrag van € 30.123,06 ter zake energiekosten en het bedrag van € 3.111,90 ter zake het capaciteitstarief worden toegewezen. Voor wat betreft de derde gevorderde post, een bedrag van € 2.755,61, geldt dat [naam gedaagde] een deel van de gevorderde kosten heeft betwist omdat het pand is afgebroken. Nu Stedin niet heeft betwist dat het pand is afgebroken is onvoldoende onderbouwd dat kosten zijn gemaakt voor het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de elektra aansluiting. De in dat verband gevorderde bedragen van in totaal € 1.679,23 (€ 979,80 + € 560,00 + € 139,43) worden afgewezen. Ook de post van € 930,00 ter zake onrechtmatig handelen is door [naam gedaagde] betwist en door Stedin onvoldoende onderbouwd. Volgens Stedin betreft het hier kosten die bij de rechtbank gemaakt moesten worden. Bij gebrek aan een nadere toelichting is niet duidelijk wat dit voor kosten zijn en of deze niet al gedekt worden op een andere wijze, zodat deze post eveneens wordt afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat kosten zijn gemaakt voor de inzet van een IR-scan (€ 146,07), zodat deze post wel zal worden toegewezen.
4.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wijst de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 33.381,34 toe, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente vanaf 20 december 2016.
4.14.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stedin worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
1.390,00* (2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 3.432,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Stedin te betalen een bedrag van € 33.381,34,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten van Stedin, tot op heden begroot op € 3.432,00,
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling, rolrechter, op 23 december 2020.
[2872 / 2710]