ECLI:NL:RBROT:2020:12326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
10-224151-20 vordering TUL VV: 02-216582-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en poging tot afpersing na een dinnerdate, gepleegd in vereniging met een ander

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij een afpersing en een poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op 13 augustus 2020 in Dordrecht, waar de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer, na een afspraak voor een diner, in een parkeergarage hebben afgeperst. De verdachte bedreigde het slachtoffer met een mes en dwong hem om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer in een auto hebben afgeperst, waarbij het slachtoffer gedwongen werd om geld af te geven. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij GHB had gebruikt en zenuwachtig was, maar de rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en poging tot afpersing, en heeft hem een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €200,- aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis is afgewezen, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in deze vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-224151-20
Parketnummer vordering TUL VV: 02-216582-18
Datum uitspraak: 24 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02-216582-18.

4..Waardering van het bewijs

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met een ander de aangever in een auto heeft afgeperst. Hij heeft hem met een mes bedreigd en gedwongen zijn geld af te staan
(feit 1). Vervolgens heeft hij samen met de ander gepoogd de aangever te dwingen te pinnen (feit 2). Dit is bij een poging tot afpersing gebleven omdat de aangever uit de auto wist te ontsnappen. Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend, behoudens waar de verdachte wordt verweten dat hij de aangever in de auto van achteren heeft beetgepakt. Wel heeft hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij GHB had gebruikt en zenuwachtig was. De verdediging heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen verklaren, ook waar dat ziet op het onverhoeds van achteren beetpakken van de aangever. De aangever heeft over de door de verdachte verrichte handelingen gedetailleerd verklaard. De rechtbank heeft op grond daarvan, en op grond van de omstandigheid dat de aangever over de overige handelingen ook volgens de verdachte naar waarheid heeft verklaard, de overtuiging dat de aangifte ook op dit punt betrouwbaar is en zal derhalve ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen verklaren.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 13 augustus 2020 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (200 euro ), dat aan die [naam slachtoffer] toebehoorde, door het
- ( onverhoeds) van de achterbank van een personenauto komen en vervolgens van achteren vastpakken van die [naam slachtoffer] en- tonen/voorhouden van een keukenmes aan die [naam slachtoffer] en- (daarbij) dit mes voor het gezicht van die [naam slachtoffer] houden en- (daarbij) meermalen aan die Wisselinkg dreigend toevoegen van de woorden: "blijf kalm" en "geef al je geld" en " als je iets verkeerd doet
zal ikdirect steken,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op 13 augustus 2020 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en
zijnmededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan die [naam slachtoffer] toebehoorde
- een keukenmes, aan die [naam slachtoffer] te tonen/voo
rte houden en- met een personenauto naar een pinautomaat te rijden om geld te pinnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het ten lastegelegde als één feit moeten worden beschouwd omdat de strafbare handelingenop hetzelfde moment en op dezelfde plaats zijn verricht, terwijl daar één wilsbesluit aan ten grondslag heeft gelegen. Er hebben geen twee aparte afpersingen plaatsgevonden. De verdachte kan voor het feitencomplex maar één verwijt worden gemaakt. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er sprake is van een voortgezette handeling.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aannemen van eendaadse samenloop. Hij heeft er op gewezen dat het, hoewel het wellicht niet zo is beleefd, om twee afzonderlijke strafbare feiten gaat.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het primaire verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte het slachtoffer in de in een parkeergarage geparkeerde auto van de medeverdachte afgeperst, waarbij de verdachte het slachtoffer bedreigde met een mes. Na het in ontvangst nemen van het door het slachtoffer afgestane contante geldbedrag is op aangeven van de verdachte naar een pinautomaat gereden waar het slachtoffer meer geld zou moeten pinnen.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake als de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde valt onder dezelfde strafbepalingen, met dien verstande dat er bij het onder 2 ten laste gelegde sprake is van een poging en geen voltooid delict. De gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank echter geen feitencomplex op dat zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspeelt. De feiten spelen zich duidelijk na elkaar af.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr. De verschillende bewezen verklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen hangen (ook met betrekking tot het 'wilsbesluit') zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt.
5.1.4.
Conclusie
De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van:
1.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
2.
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een afpersing en poging daartoe. De medeverdachte heeft via het internet afgesproken met het slachtoffer om met hem uit eten te gaan in een restaurant in Dordrecht. Voorafgaand aan die afspraak hebben de verdachte en de medeverdachte de omgeving van Dordrecht verkend, waaronder de parkeergarage waar de afpersing zou gaan plaatsvinden. Op de avond van de eetafspraak en tijdens het eten bleef de medeverdachte telefonisch in contact staan met de verdachte. Nadat de medeverdachte en het slachtoffer uitgegeten waren zijn zij onder valse voorwendselen van de medeverdachte haar auto gaan verplaatsen naar de parkeergarage die was voorverkend. In de parkeergarage heeft de medeverdachte haar auto geparkeerd op een lege etage, in een donkere uithoek. Vervolgens is de verdachte vanuit de kofferbak naar voren gekropen en heeft hij het slachtoffer bedreigd door een keukenmes in de nabijheid van diens gezicht te tonen en daarbij onder meer te zeggen dat hij, verdachte, alleen uit was op geld. De medeverdachte, die voorwendde hierdoor heel angstig te zijn, heeft hierop een bedrag van € 300,- euro aan de verdachte afgestaan en het slachtoffer een bedrag van
€ 200,-. Omdat dit kennelijk niet genoeg was, is de medeverdachte op aangeven van de verdachte naar een pinautomaat toe gereden waar door het slachtoffer meer geld zou moeten worden gepind. Dit laatste is niet gelukt omdat het slachtoffer toen de auto stilstond ter hoogte van de pinautomaat wist te ontsnappen en werd geholpen door omstanders.
De verdachte heeft verklaard dat hij de feiten heeft gepleegd omdat hij de medeverdachte, toen zijn vriendin, wilde helpen om aan geld te komen. Delicten als de onderhavige kunnen een enorme impact hebben op het slachtoffer zelf, en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen versterken. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en -maat in aanmerking genomen dat sprake is geweest van een planmatige en doortrapte handelwijze, waarbij het slachtoffer de stuipen op het lijf is gejaagd. Uit de verklaring van de verdachte op zitting blijkt echter dat hij ook zelf vindt dat hij alle grenzen heeft overschreden en zich schaamt voor hetgeen hij heeft gedaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapport
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 november 2020. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. In het verleden is meerdere malen door middel van toezicht, opname in klinieken, behandelingen en met een ISD-maatregel getracht om verdachte aan te zetten tot gedragsverandering, hetgeen echter niet heeft geleid tot het gewenste resultaat. Thans heeft de verdachte kenbaar gemaakt dat hij niet bereid is om mee te werken aan gedragsbeïnvloedende voorwaarden
.De reclassering ziet daarom het inzetten van interventies of toezicht niet meer van toegevoegde waarde en adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 500,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De medeverdachte en de benadeelde partij zijn samen uiteten gegaan. De benadeelde partij heeft € 300,- betaald aan de medeverdachte voor haar gezelschap tijdens dat etentje. Na dat etentje heeft de verdachte het doen voorkomen dat hij zowel de medeverdachte – van een bedrag van € 300,- – als de benadeelde partij – van een bedrag van € 200,- – beroofde, terwijl de verdachte die beroving in werkelijkheid voorafgaand aan het etentje samen met de medeverdachte had gepland.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade van € 200,- is toegebracht. Omdat de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal dat deel van de vordering worden toegewezen.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen omdat het bedrag van € 300,- niet van de benadeelde partij is afgenomen of afgedwongen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover de medeverdachte de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal, opzetheling en overtreding van een in de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan een gedeelte groot 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 12 februari 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering omdat is gebleken dat de vordering tot tenuitvoerlegging bij beslissing van 30 oktober 2019 door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant al is gewezen, terwijl er geen hoger beroep meer tegen die beslissing open staat.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft er op gewezen dat de vordering al eerder is opgelegd.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 28 januari 2019 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan dat vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Gelet echter op de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak is de vordering al bij eerdere beslissing toegewezen. De officier van justitie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 56 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 200,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 200,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2020 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (200 euro en/of 300 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, door het
- ( onverhoeds) van de achterbank van een personenauto komen en/of vervolgens van achteren vastpakken van die [naam slachtoffer] en/of
- tonen/voorhouden van een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [naam slachtoffer] en/of
- ( daarbij) (vervolgens) met dit mes voor het gezicht van die [naam slachtoffer] tonen/voorhouden en/of
- ( daarbij) meermalen aan die [naam slachtoffer] dreigend toevoegen van de woorden: "blijf kalm" en/of "geef al je geld" en/of " als je iets verkeerd doet dat hij direct zou stekken,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2020 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde
- een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [naam slachtoffer] te tonen / voo te houden en/of
- met een personenauto naar een pinautomaat te rijden om geld te pinnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.