In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn zus heeft mishandeld, haar heeft belet om in de metro te stappen en haar heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn. De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1, 2, 3 en 4 schuldig zou worden verklaard, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan.
De rechtbank heeft de feiten als volgt beoordeeld: de verdachte heeft op 3 juni 2019 zijn zus mishandeld door haar met een flesje in het gezicht te slaan en heeft haar wederrechtelijk gedwongen om niet in de metro te stappen. Daarnaast heeft hij haar op 5 juni 2019 bedreigd met zware mishandeling door haar te confronteren met een fietsslot. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling en de wederrechtelijke dwang, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat deze niet op de juiste datum had plaatsgevonden.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte. Deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een matig tot ernstige verstandelijke beperking, waardoor hij niet in staat is zijn eigen handelen kritisch te beschouwen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging gekregen. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een verzoekschrift van de officier van justitie tot het afgeven van een zorgmachtiging, waarover bij afzonderlijke beschikking zal worden beslist.