ECLI:NL:RBROT:2020:12313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
10/137610-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf opgelegd voor opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine met bewijsuitsluiting van een deel van de drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juni 2019 in Rotterdam 40,4 gram amfetamine in zijn woning had. De verdachte had eerder een tas met capsules aangetroffen in een sportschool, waarvan hij vermoedde dat het om supplementen ging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden en een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat het bewijs onrechtmatig was verkregen door een onvolledig bevel tot fouillering en doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat de fouillering en doorzoeking niet rechtmatig waren, waardoor het bewijs van de aangetroffen capsules in de tas en de huurauto uitgesloten moest worden. Echter, de capsules die in de woning van de verdachte werden aangetroffen, werden wel als bewijs toegelaten, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een taakstraf van 72 uur op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, en moest de verdachte 30 dagen van de onbenutte vrijheidsstraf ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/137610-19
VI-nummer: 99/000925-31
Datum uitspraak: 19 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte/veroordeelde (hierna: de verdachte):
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen in de zaak met VI-nummer 99/000925-31.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten gevolge waarvan bewijsuitsluiting dient plaats te vinden en de verdachte wegens gebrek aan voldoende overig bewijs dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat het tegen de verdachte verkregen bewijs is verkregen door hem preventief te fouilleren en zijn voertuig preventief te doorzoeken toen hij zich bevond in een gebied dat door de burgmeester als veiligheidsrisicogebied was aangewezen op grond van artikel 151b van de Gemeentewet. Het bevel van de officier van justitie dat op grond van de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) preventief fouilleren en het preventief doorzoeken van voertuigen mogelijk maakt in een veiligheidsrisicogebied, is niet volledig: de pagina waarop zou moeten staan op welke datum en gedurende welke periode voornoemde bevoegdheden op grond van de WWM toegepast hadden mogen worden, ontbreekt. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte preventief mocht worden gefouilleerd en dat de auto waarin hij reed preventief mocht worden doorzocht. Om die reden moet ervan worden uitgegaan dat deze bevoegdheden onrechtmatig zijn uitgeoefend. Naar het standpunt van de verdediging dienen daarom alle gevonden drugs, ook die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen, van het bewijs te worden uitgesloten, zodat integrale vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van een middel dat amfetamine bevat. De verdachte heeft een tas met capsules gevonden die was achtergelaten op de sportschool waar hij werkt. Het betroffen capsules met een opdruk van fabrikanten die supplementen, te weten fatburners, maken. De verdachte vermoedde daarom dat het ging om fatburners of spierversterkende middelen en hij wilde de capsules nog laten testen. Opzet (ook in voorwaardelijke zin) op het voorhanden hebben van een middel dat amfetamine bevat ontbreekt derhalve.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat het volledige bevel op grond van de artikelen 50, 51 en 52 WWM in het bezit van het Openbaar Ministerie is, maar dat kennelijk abusievelijk niet alle pagina’s in het digitale procesdossier terecht zijn gekomen. Nu het bevel in het bezit is van het Openbaar Ministerie is de officier van justitie van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim. De officier van justitie heeft een voorwaardelijk aanhoudingsverzoek gedaan om haar in de gelegenheid te stellen de ontbrekende pagina alsnog aan het dossier toe te voegen.
4.1.3.
Beoordeling
Vormverzuim?
De rechtbank stelt vast dat het besluit van de burgemeester om het gebied als veiligheidsrisicogebied in de zin van artikel 151b Gemeentewet aan te wijzen ontbreekt. Daarnaast is het bevel van de officier van justitie waaruit blijkt dat en op welk moment er in dat gebied preventief mocht worden gefouilleerd niet volledig. Enkel de eerste pagina zit in het dossier, maar de tweede pagina waarop - naast de handtekening van de officier van justitie - zou moeten staan op welke datum en gedurende welke periode voornoemde bevoegdheden op grond van de WWM toegepast mochten worden, ontbreekt.
Door het ontbreken van dat besluit en dat bevel kan de rechtbank niet controleren of de fouillering van de verdachte en de doorzoeking van zijn auto rechtmatig waren. Op basis van het dossier blijkt in ieder geval niet dat de verdachte daarvoor toestemming heeft gegeven of dat er ten aanzien van de verdachte sprake was van een redelijke verdenking van het plegen van een strafbaar feit.
Bij de verdachte zijn tijdens het fouilleren capsules aangetroffen in een tas die hij bij zich droeg. Tevens zijn in de huurauto waar hij op dat moment gebruik van maakte capsules aangetroffen. De capsules zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (voorts: NFI) en blijken amfetamine te bevatten. Het netto gewicht van de capsules die bij de verdachte zijn aangetroffen in zijn tas bedroeg 3,4 gram en het netto gewicht van de capsules die in de auto zijn aangetroffen bedroeg 4,8 gram.
Nu het voor de rechtbank op basis van het huidige dossier niet mogelijk is om te controleren of deze aangetroffen capsules bij een rechtmatige fouillering en doorzoeking zijn aangetroffen, zal de rechtbank hetgeen is aangetroffen van het bewijs uitsluiten. De rechtbank heeft bij deze beslissing het navolgende laten meewegen. De aangetroffen hoeveelheid is relatief beperkt. Daarnaast wegen de belangen bij het beschikbaar krijgen van het genoemde besluit en het volledige bevel niet op tegen de belangen van een voortvarende afdoening. Daarbij speelt een rol dat voor dit feit al meer dan een jaar geleden vervolging is ingesteld. Het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie om alsnog het dossier te completeren wordt gelet op vorenstaande afgewezen.
De verdachte heeft, na diens aanhouding op grond van het aantreffen van de capsules in zijn tas en in de auto waarin hij reed, toestemming gegeven om zijn woning te doorzoeken. In het dossier bevindt zich een door de verdachte getekende toestemmingsverklaring hieromtrent. In de woning zijn vervolgens capsules met een netto gewicht van 40,4 gram aangetroffen. Ook deze capsules zijn onderzocht door het NFI en blijken amfetamine te bevatten.
Omdat de verdachte vrijwillig toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van zijn woning kan niet gesproken worden van een vormverzuim ter zake van deze doorzoeking. De doorzoeking was rechtmatig en de in de woning aangetroffen drugs zullen niet worden uitgesloten van het bewijs.
Wetenschap?
De verdachte heeft verklaard dat hij op zijn werk een achtergelaten tas heeft aangetroffen. In deze tas bevonden zich capsules met een opdruk van fabrikanten die supplementen produceren. De tas bevatte geen informatie die naar de eigenaar van de tas kon leiden. Toen de tas na een bepaalde periode nog niet was geclaimd door een eigenaar heeft de verdachte, na overleg met zijn werkgever, de capsules meegenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij van plan was om de capsules te laten testen, omdat hij wilde uitsluiten dat het verboden middelen waren. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de capsules ongeveer een maand onder zich heeft gehad zonder deze te laten testen, omdat hij er enerzijds nog niet aan was toegekomen en anderzijds vanwege zijn locatieverbod voor Amsterdam, waar zo’n testlocatie is.
Gelet op zijn eigen verklaring heeft de verdachte de capsules voor een langere periode onder zich gehouden, terwijl hij vermoedde dat deze capsules drugs zouden kunnen bevatten. Reeds daarom heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de capsules drugs bevatten en is er sprake van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van 40,4 gram van eem materiaal dat amfetamine bevat.
4.1.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is bewezen ten aanzien van de capsules die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
40,4gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk capsules bevattende amfetamine voorhanden gehad in zijn woning. Het betreft een atypische zaak in vergelijking met andere drugszaken, omdat het in dit geval gaat om sportsupplementen die amfetamine bevatten. Dat neemt echter niet weg dat de verdachte harddrugs aanwezig had. Harddrugs zijn bedreigend voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen harddrugs schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Dat maakt dit feit een ernstig feit.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar niet in de afgelopen vijf jaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die plegen te worden opgelegd in zaken waarbij soortgelijke hoeveelheden harddrugs worden aangetroffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam is de verdachte (kortweg) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 9 november 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 9 november 2018 en bedraagt 1550 dagen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
Blijkens de vordering van 14 juni 2019 heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 1550 dagen.
De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting mondeling gewijzigd in die zin dat is gevorderd last te geven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 120 dagen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vordering omdat er geen sprake is van onverwijlde kennisgeving van de vordering. De vordering is pas op 26 oktober 2020 door de verdediging ontvangen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voor zover er wel een veroordeling zou volgen, zou met een waarschuwing kunnen worden volstaan. Meer subsidiair is verzocht om de vordering toe te wijzen voor een periode van twee weken.
8.4.
Beoordeling
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling onder toezicht van de reclassering staat sinds
9 november 2018. De verdachte heeft zich sinds de start van het toezicht goed aan de voorwaarden gehouden. Hij stelt zich vriendelijk en meewerkend op en hij zoekt contact wanneer hij ergens hulp bij nodig heeft. De verdachte lijkt een andere wending aan zijn leven gegeven te hebben. Hij heeft daarin grote stappen gemaakt. Het is van belang dat de verdachte goed na blijft denken over zijn handelen. De meldplichtcontacten zijn daarom gericht op het controleren van de verdachte, inzicht krijgen in zijn leven en het bespreken van de gevolgen van zijn gedrag.
De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland, zijn op de zitting gehoord. Getuige [naam getuige 1] heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat de verdachte nu twee jaar onder toezicht staat. Eerst heeft dit toezicht plaatsgevonden in het kader van het penitentiair programma en later in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het toezicht verloopt goed en deze strafzaak is het enige incident dat zich heeft voorgedaan.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank constateert dat de schriftelijke vordering twee datumstempels bevat. Op de eerste pagina van de vordering, welke pagina de vordering bevat tot lastgeving tot herroeping, staat een stempel met als tekst “Ingekomen Sector Strafrecht 24 juni 2019 Rechtbank Rotterdam”. Op de tweede pagina van de vordering, welke pagina de datering en de ondertekening van de vordering door de officier van justitie bevat, staat een stempel met als tekst “Ingekomen Sector Strafrecht 22 oktober 2020 Rechtbank Rotterdam”. Daarmee is het voor de rechtbank onduidelijk of voornoemde vordering geheel of gedeeltelijk door de rechtbank is ontvangen op 24 juni 2019 of geheel is ontvangen op 22 oktober 2020. In geen van beide gevallen kan er, om de navolgende redenen, echter sprake zijn van een situatie waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in diens vordering.
Met ingang van 1 januari 2020 is de
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingenin werking getreden en is artikel 15i, tweede lid Sr (oud) komen te vervallen. [1] Artikel 15i, tweede lid, Sr (oud) bepaalde dat:
“Indien het Openbaar Ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, dient het onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Het Openbaar Ministerie ziet slechts af van de vordering, indien naar het oordeel van het Openbaar Ministerie met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.”
Indien de gehele vordering tot herroeping bij de rechtbank binnen is gekomen op 24 juni 2019, dan is de vordering naar het oordeel van de rechtbank onverwijld bij de rechtbank binnen gekomen in de zin van artikel 15i, tweede lid, Sr (oud). De impliciete opvatting van de verdediging dat de vordering ook onverwijld daarop had moeten worden toegezonden aan de verdediging vindt geen steun in het recht.
Indien de vordering niet in zijn geheel bij de rechtbank binnen is gekomen op 24 juni 2019, dan concludeert de rechtbank dat het Openbaar Ministerie in ieder geval op 22 oktober 2020 de volledige vordering heeft ingediend bij de rechtbank. De rechtbank constateert dat de wetgever ervan heeft afgezien overgangsrechtelijke bepalingen tot stand te brengen bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, zodat de rechtbank zich aangewezen acht op de algemene beginselen van overgangsrecht. Primair staat daarbij de onmiddellijke werking van nieuwe procesrechtelijke bepalingen voorop. Artikel 6:6:21, derde lid, Sv bepaalt in tegenstelling tot artikel 15i, tweede lid Sr (oud) niet langer dat de vordering tot herroeping “onverwijld” dient te worden ingediend bij de rechtbank. Gelet daarop kan de officier van justitie in de vordering worden ontvangen.
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank ziet in de houding van de verdachte aanleiding om de vordering van de officier van justitie verder te beperken. Een waarschuwing of herroeping voor de duur van twee weken doet naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht aan de situatie.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor een periode van 30 dagen, moet worden ondergaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 72 (tweeënzeventig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag die is doorgebracht in voorlopige hechtenis, zodat na deze aftrek geen taakstraf resteert;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 30 dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.