ECLI:NL:RBROT:2020:12311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
10/243009-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging voor heling na eerder sepot; gevangenisstraf voor poging tot woninginbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van heling van een iPad en poging tot woninginbraak. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor de heling van de iPad. Dit was gebaseerd op een eerder voorwaardelijk sepot dat was opgelegd voor dezelfde iPad, waardoor de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat hij niet verder vervolgd zou worden voor dit feit. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit, maar vond de verdachte wel schuldig aan poging tot woninginbraak. De verdachte had op 4 november 2019 geprobeerd in te breken in een woning in Poortugaal door een ruit in te gooien. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en lijdt aan een chronische psychotische stoornis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/243009-20
Datum uitspraak: 5 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat te Rhoon.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest voor het onder 1 ten laste gelegde;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (voorts ook: Sr) voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Inleiding
Op 12 maart 2020 heeft de politie een melding ontvangen dat een man zich in een park in Schiedam verdacht zou hebben gedragen. De betreffende man zou onder meer een sporttas in de bosjes hebben verstopt en vervolgens zijn weggelopen. De politie heeft de sporttas overhandigd gekregen van de melder. In de tas bevond zich onder andere een iPad. Deze iPad bleek bij een woninginbraak op 5 november 2019 in Barendrecht te zijn gestolen. Op 13 maart 2020 is de verdachte aangehouden op nagenoeg dezelfde plek als waar de tas op 12 maart 2020 was achtergelaten.
Tijdens zijn politieverhoor op 26 september 2020 is de verdachte verhoord over de woninginbraak van 5 november 2019 in Barendrecht. Tevens is de verdachte bevraagd over de in de sporttas aangetroffen iPad. De verdachte heeft tijdens dit verhoor verklaard dat hij al eerder een verklaring heeft afgelegd over dat feit.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van de verdachte van 21 oktober 2020 blijkt dat op 5 augustus 2020 een sepotbeslissing is genomen. Deze beslissing houdt in dat ter zake van een overtreding van artikel 417bis, eerste lid, Sr (schuldheling) de beslissing is genomen om deze zaak af te doen met een voorwaardelijk beleidssepot. Als pleegperiode van de voorwaardelijk geseponeerde zaak vermeldt het uittreksel de data 12 en 13 maart 2020.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, naar aanleiding van vragen van de rechtbank hieromtrent, de betreffende sepotbeslissing toegelicht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting bevestigd dat deze beslissing ziet op onder meer de heling van dezelfde iPad als in de onderhavige zaak is genoemd onder feit 2 subsidiair.
Desgevraagd hebben de officier van justitie en de verdediging hun visie over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor feit 2 subsidiair gegeven.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie merkt op dat feit 2 subsidiair ziet op een ten laste gelegde periode van 5 november 2019 tot en met 12 maart 2020. Het voorwaardelijk beleidssepot is uitgevaardigd voor de pleegperiode 12 en 13 maart 2020. Gelet daarop acht de officier van justitie zich thans ontvankelijk in de vervolging voor de in de tenlastelegging genoemde periode van 5 november 2019 tot en met 11 maart 2020. De officier van justitie acht zich niet-ontvankelijk voor de in de tenlastelegging genoemde datum van 12 maart 2020.
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de heling van hetzelfde goed ten laste is gelegd waarvoor reeds eerder een voorwaardelijk beleidssepot is uitgevaardigd, de officier van jusititie niet ontvankelijk is voor het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde. Het gaat bij die sepotbeslissing niet over de periode waar die beslissing voor is gegeven, maar over het feit. In dit geval is dat heling, dat is een voortdurend delict en die heling kan dus niet meer dan een keer zijn gepleegd.
4.4.
Beoordeling
Buiten de in de wet geregelde gevallen is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een verdachte slechts plaats in uitzonderlijke situaties. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. (HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002).
In onderhavige zaak staat vast dat voor de heling van dezelfde iPad het Openbaar Ministerie, ondanks een eerder uitgevaardigde voorwaardelijke sepotbeslissing, de vervolging heeft ingesteld. Het is daarmee de vraag of de vervolging van dit andere feit rechtvaardigt dat de verdachte thans wordt vervolgd ter zake van de eerder voorwaardelijk geseponeerde (schuld)heling van de iPad.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte aan het voorwaardelijk sepot het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat de heling van de iPad enkel alsnog vervolgd zou kunnen worden voor strafbare feiten door hem gepleegd
nade datum van het opleggen van het voorwaardelijk sepot. Daarvan is hier geen sprake.
De verdachte mocht er dus door het sepot op vertrouwen dat er geen verdere vervolging zou plaatsvinden voor heling van de iPad.
4.5.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk ten aanzien van hetgeen onder 2 subsidiair ten laste is gelegd.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 4 november 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning aan
deOud Rhoonsedijk enig goed, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak , met een voorwerp, een ruit heeft ingegooid en de woning heeft betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is geënt op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Nadat hij met een voorwerp een raam van de woning had ingegooid, is hij de woning binnen gestapt. De verdachte is vervolgens gevlucht omdat het alarm afging. De eigenaar ontving een melding van dat alarm en verzocht zijn buurvrouw om bij zijn woning te gaan kijken. Die buurvrouw heeft de verdachte zien vluchten.
Woninginbraken zijn buitengewoon ergerlijke feiten, die niet alleen overlast en financiële schade met zich mee brengen, maar tevens gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen veroorzaken. De verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen kennelijk geen rekenschap gegeven en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen persoonlijk gewin.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportage
Psychiater [naam] heeft een verkort rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een chronisch psychotische stoornis. Alhoewel de vraag of er een verband is tussen de stoornis van de verdachte en het ten laste gelegde strikt genomen niet kan worden beantwoord op basis van het consult dat thans door de psychiater is verricht, ziet de psychiater geen opvallende relatie tussen de stoornis van de verdachte en het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze informatie.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie omdat die eis gebaseerd is op richtlijnen van het Openbaar Ministerie die op dit punt kennelijk afwijken van de oriëntatiepunten waar de rechtbank in dit geval acht op heeft geslagen.
De verdediging heeft verzocht een verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat geen aanleiding gelet op de ernst van het feit. Ook in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om lager te straffen dan gebruikelijk is.
Bij het bepalen van de soort en de duur van de op te leggen straf, is rekening gehouden met de ten aanzien van de verdachte op 26 augustus 2020 verleende zorgmachtiging.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 november 2019 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning
aan Oud Rhoonsedijk een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met een hamer, althans een voorwerp, een ruit heeft ingegooid en/of verbroken en/of de woning heeft betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2019 te Barendrecht in/uit een woning aan Talmaweg een of meer goederen (onder andere telefoons en/of laptops en/of sieraden), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2019 tot en met 12 maart 2020 te
Schiedam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een Ipad heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.