ECLI:NL:RBROT:2020:12295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
10/701048-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het voorhanden hebben van cocaïne

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao en ingeschreven als Vertrokken Onbekend Waarheen. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 228,8 gram cocaïne in de periode van 1 juni 2019 tot en met 26 mei 2020. De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, eiste een gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de eigenaar van de drugs was, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een ander opzettelijk de cocaïne aanwezig had gehad, wat leidde tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om een andere strafmodaliteit te overwegen, gezien de ernst van het feit en de hoeveelheid cocaïne. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.Y. de Lange, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701048-20
Datum uitspraak: 22 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen als:
Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW),
laatst opgegeven adres:
[adres] ,
gemachtigd raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe betoogd dat weliswaar vaststaat dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, maar dat op grond van het dossier niet aannemelijk is geworden dat hij daarvan de eigenaar was. De verklaringen van de medeverdachte en diens broer met die strekking zijn niet zonder meer betrouwbaar. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die volgen uit het dossier, namelijk dat de verdachte slechts af en toe in de woning verbleef, kan niet worden gezegd dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de drugs.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 26 mei 2020 in één van de slaapkamers van de woning aan de [adres delict] , in een open lade van een ladekastje, 228,8 gram cocaïne is aangetroffen. De cocaïne is aangetroffen in de slaapkamer van de medeverdachte [naam medeverdachte] .
Uit de verklaring van de verdachte en de verklaringen van de medeverdachte en diens broer, volgt dat de verdachte en de medeverdachte al langere tijd goed bevriend waren en dat de verdachte regelmatig in de woning van de medeverdachte verbleef. Ook op het moment waarop de cocaïne – in een openstaande lade – werd aangetroffen (06:00 uur) was de verdachte in de woning aanwezig. Als de verdachte in de woning verbleef, sliep hij veelal in de slaapkamer waar de cocaïne is aangetroffen (op een tweede matras). Ook zijn spullen lagen volgens zijn eigen verklaring in die kamer.
Uit de verklaring van de verdachte kan voorts worden afgeleid dat de drugs vanaf de zomer (de rechtbank begrijpt: de zomer van 2019) in de ladekast in de slaapkamer aanwezig waren en dat hij dat wist.
Voor het bewijs dat de verdachte de drugs ‘aanwezig heeft gehad’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat de drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet vereist is dat de drugs zijn eigendom waren.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande allereerst dat de verdachte wist dat de drugs vanaf de zomer 2019 in de woning lagen, meer specifiek in de ladekast op de slaapkamer. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zeer regelmatig in die slaapkamer sliep, kan voorts worden vastgesteld dat de verdachte (zowel toen anderen in de woning aanwezig waren als op momenten dat hij alleen in de woning was) de gelegenheid had om te bepalen wat er met de drugs zou gebeuren. De drugs bevonden zich daarmee in de machtssfeer van verdachte. De drugs bevonden zich daarnaast ook in de machtsfeer van een of meer andere personen (waaronder in ieder geval de medeverdachte), er is dus sprake van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de drugs samen met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 26 mei 2020 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 228,8 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Het gebruik van harddrugs vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van (hard)drugs. Tegen het voorhanden hebben van deze middelen dient dan ook te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en te kiezen voor een andere strafmodaliteit, namelijk een taakstraf, om de opleiding die de verdachte in februari 2021 wil gaan starten niet in gevaar te brengen. Gelet op de ernst van het feit (met name: de hoeveelheid cocaïne) bestaat hiervoor naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. A.P. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 26 mei 2020 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 228,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Art 2 ahf/ond C Opiumwet
Art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 10 lid 3 Opiumwet