In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, heeft ServiceHouse B.V. een vordering ingesteld tegen de voormalige vennoten van een opgeheven vennootschap onder firma, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], voor de betaling van een openstaande schuld van € 4.365,19. De vordering is gebaseerd op een leveringsovereenkomst voor energie die is gesloten met de v.o.f. [naam bedrijf 1]. De gedaagden zijn niet verschenen in de hoofdzaak, maar [naam gedaagde 2] heeft een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ingesteld tegen de B.V. en [naam gedaagde 1]. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd op basis van de ingediende processtukken, waaronder dagvaardingen en incidentele conclusies.
De kantonrechter heeft in het incident geoordeeld dat de vordering tot vrijwaring van [naam gedaagde 2] kan worden toegewezen, omdat er een rechtsverhouding bestaat die kan leiden tot een verplichting voor de B.V. om de gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak te dragen. De rechter heeft vastgesteld dat de B.V. mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld door de vordering van ServiceHouse niet te voldoen, wat kan leiden tot een regresvordering van [naam gedaagde 2] op [naam gedaagde 1].
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat zowel [naam gedaagde 2] als ServiceHouse zijn toegestaan om de B.V. in vrijwaring op te roepen. De kosten van het incident worden gecompenseerd, en de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2020 en de zaak zal op 12 maart 2020 opnieuw worden behandeld.