ECLI:NL:RBROT:2020:12206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
10/232692-20 vordering TUL VV: 10/219957-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en vordering tenuitvoerlegging

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 14 september 2020 te Rotterdam een vuurwapen in zijn bezit had. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman. De officier van justitie, mr. N. van der Meij, eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte beschikkingsmacht had over het vuurwapen, ondanks zijn verweer dat hij dit niet had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het feit, maar achtte het voorhanden hebben van het vuurwapen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering en verblijf bij een organisatie voor beschermd wonen.

Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de voorwaarden van de proeftijd had geschonden door een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van 3 maanden van de voorwaardelijk opgelegde straf uit een eerder vonnis. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens in de samenleving en de noodzaak van een strenge aanpak van dergelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/232692-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/219957-19
Datum uitspraak: 22 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam
,locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met een partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zal verblijven bij een organisatie voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en zich zal inspannen om een dagbesteding en inkomen te verkrijgen en zijn financiën op orde te krijgen;
  • toewjzing van de vordering tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/219957-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (medeplegen)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu hij geen feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 14 september 2020 heeft de verdachte een vuurwapen in zijn handen gehad. Hij zat op dat moment met een aantal andere personen buiten op een bankje. Een kennis van hem had het vuurwapen meegebracht en de verdachte mocht het, nadat de munitie eruit was verwijderd, vasthouden en speelde er even mee. De politie kwam ter plaatse naar aanleiding van een melding en de verdachte heeft het vuurwapen toen vlug in een tasje gestopt. Nadat de politie wegliep, heeft hij dat tasje weggegooid.
De politie is niet lang daarna teruggekomen en heeft het tasje met het vuurwapen aangetroffen bij een hek op korte afstand van het bankje waarop de verdachte werd aangetroffen. De persoon die in eerste instantie het wapen mee had gebracht, was intussen weggelopen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen. De verdachte heeft het vastgehouden, in de tas gedaan en het vervolgens weggegooid. De eigenaar heeft het wapen, nadat de munitie was verwijderd, aan de verdachte overhandigd en is op enige afstand van de verdachte gaan staan. Toen de politie ter plaatse kwam is hij weggegaan zonder het vuurwapen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is dan ook geen sprake van een situatie waarin de feitelijke beschikkingsmacht slechts bij de eigenaar is gebleven.
4.2.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 september 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III
onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van
artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een
(omgebouwd en/of scherp schietend) (gas)pistool van het merk/type Umarex
Walther Pk 380 kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een (gas)pistool omgebouwd tot vuurwapen voorhanden gehad, op een openbare plaats. De aanwezigheid van vuurwapens in het openbaar komt steeds vaker voor en dit is een zorgelijke ontwikkeling. Het bezit van vuurwapens leidt niet zelden tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige en potentieel dodelijke gevolgen van dien. Dit zorgt ervoor dat reeds het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt en ook als schokkend wordt ervaren. Kort gezegd kent het ongecontroleerd bezit van vuurwapens geen ander doel dan het toebrengen van schade aan anderen en/of de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen streng te worden opgetreden.
De rechtbank weegt een aantal omstandigheden in strafverminderende zin mee. De verdachte had het vuurwapen niet zelf meegebracht en het was niet van hem, hetgeen wordt ondersteund door het feit dat DNA-materiaal van een ander persoon op het wapen is aangetroffen, niet van de verdachte. Voorts bevatte het vuurwapen geen munitie (meer). Tot slot had de verdachte niet de bedoeling om iets met het vuurwapen te doen, heeft hij het kort voorhanden gehad en heeft hij bij de politie daarover direct openheid van zaken gegeven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapport en verklaring deskundige op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
24 november 2020. Deskundige Peeters, de toezichthouder van de verdachte, heeft dit rapport ter zitting toegelicht. Dit rapport en de verklaring van de deskundige houden het volgende in.
Verdachte heeft op bijna alle leefgebieden problemen; hij heeft geen startkwalificaties, geen zinvolle dagbesteding en schulden. Daarnaast functioneert hij op zwakbegaafd niveau, hetgeen vermoedelijk ook een rol heeft gespeeld bij het ten laste gelegde feit. . Het ontbreekt verdachte aan in- en overzicht aangaande meer gecompliceerde situaties en hij is hierin hoogstwaarschijnlijk overvraagd. . Verdachte heeft hoogstwaarschijnlijk een pro-crimineel sociaal netwerk. Dit is zorgelijk, mede omdat verdachte een kwetsbare indruk maakt, het hem lijkt te ontbreken aan voldoende zelfinzicht en het hem ontbreekt aan het kunnen overzien van de consequenties van zijn handelen. Het recidiverisico wordt daarom hoog geacht, ondanks de goede wil van de verdachte. De verdachte is dan ook gebaat bij intensieve begeleiding.
De verdachte staat reeds onder toezicht (parketnummer 10/219957-19) . De deskundige geeft aan samen met de betrokken instanties kleine stappen te hebben kunnen zetten. Zij maakt gebruik van de methodiek die geschikt is voor cliënten met een cognitieve beperking. Dit houdt in dat zij een lange adem heeft en op simplistische wijze voor verdachte haalbare en inzichtelijke stappen maakt. Tijdens onderhavige preventieve hechtenis is het contact met de reeds betrokken instanties voortgezet. Zo blijft verdachte ondanks zijn preventieve hechtenis op de wachtlijst staan voor beschermd wonen bij Middin en kunnen zij na zijn vrijlating de reeds ingezette hulpverlening voortzetten. De intake bij Middin kan plaatsvinden tijdens detentie, opdat er zo spoedig mogelijk na vrijlating een geschikte woonvorm voor de verdachte klaar staat. Indien hij vrij komt zonder woonvorm, kan hij tijdelijk terecht bij zijn moeder, maar komt hij terug in de situatie als die van voor de voorlopige hechtenis.
Daar de hulpverlening bij Humanitas moeizaam verliep, wordt deze ambulante vorm van hulpverlening overgenomen door Middin. Dit kan na de huidige preventieve hechtenis hervat worden.
Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een inspanningsverplichting om dagbesteding te vinden, inkomen te verkrijgen en financiën op orde te krijgen. Een ambulante behandeling wordt door de deskundige gezien als overbelasting van de verdachte, maar kan wel onderdeel blijven van de voorwaarden verbonden aan de nog lopende proeftijd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast wordt rekening gehouden met de eerdergenoemde omstandigheden van de verdachte.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 december 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van een (poging) woninginbraak, meermalen gepleegd, en het voorhanden hebben van een wapen (catergorie I) veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 januari 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf toe te wijzen. De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit en subsidiair verzocht de proeftijd te verlengen.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank ziet echter aanleiding om de tenuitvoerlegging van slechts een gedeelte van de straf te gelasten, opdat de begeleiding en behandeling van de verdachte, die als bijzondere voorwaarden verbonden zijn aan de voorwaardelijk opgelegde straf, kunnen voortduren.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte, te weten 3 maanden, van de voorwaardelijk opgelegde straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich blijven melden bij zijn huidige toezichthouder van de reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal verblijven bij Middin of een andere passende organisatie voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering; het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
3. de veroordeelde zal zich inspannen om mee te werken aan begeleiding gericht op een dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk of een ander soort dagactiviteit, voor het verkrijgen van een inkomen en om zijn financiën op orde te krijgen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 6 maanden, van de bij vonnis van 20 december 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf, voor de tijd van
3 (drie) maanden;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III
onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van
artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een
(omgebouwd en/of scherp schietend) (gas)pistool van het merk/type Umarex
Walther Pk 380 kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.