ECLI:NL:RBROT:2020:12145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
10/200931-20 vordering TUL VV: 22/002230-18 en 10/263335-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar ter zake van schennis van de eerbaarheid, poging tot aanranding en bedreiging met verkrachting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder schennis van de eerbaarheid, poging tot aanranding en bedreiging met verkrachting. De feiten vonden plaats in Rotterdam en betroffen onder andere het tonen van zijn geslachtsdeel op openbare plaatsen en het bedreigen van slachtoffers met seksueel getinte opmerkingen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat de aangiftes van de slachtoffers geloofwaardig waren. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, waarbij de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte zwaar wogen. De rechtbank concludeerde dat eerdere hulpverleningstrajecten niet effectief waren geweest en dat een stevige juridische maatregel noodzakelijk was om de verdachte te behandelen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft ook bepaald dat er binnen twaalf maanden een tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de maatregel zal plaatsvinden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/200931-20
Rol-/parketnummer vordering TUL VV: 22/002230-18 en 10/263335-19
Datum uitspraak: 29 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan de Rijn, locatie Maatschapslaan,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 (twee) jaren, zonder aftrek van voorarrest;
  • primair afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met het rolnummer respectievelijk parketnummer 22/002230-18 en 10/263335-19, subsidiair toewijzing daarvan indien de ISD-maatregel niet wordt opgelegd.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken – kort gezegd – vanwege het ontbreken van opzet. De verdachte heeft verklaard dat, doordat hij op straat leefde, hij zijn behoeftes op straat moest doen en de buurtbewoners in hun waarnemingen de gedragingen van de verdachte daarbij verkeerd hebben geïnterpreteerd. Daarnaast had de verdachte vaak zijn hand in zijn zak, omdat zijn basepijp daarin zat, en moest hij zijn broek vasthouden, omdat er geen riem om zijn broek zat. Gelet op deze verklaring van de verdachte is de verdediging ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten dan ook van mening dat aangeefster [naam aangeefster] de handelingen en gedragingen van de verdachte verkeerd heeft geïnterpreteerd en dient de verdachte te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet.
Ook ten aanzien van de onder 4 tot en met 8 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet van de verdachte, gelet op zijn verklaring, niet was gericht op het plegen van schennis van de eerbaarheid.
Daarnaast is de verdediging van mening dat ten aanzien van de feiten 2, 5, 7 en 8 onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, nu de aangiftes niet worden ondersteund door een ander bewijsmiddel.
4.1.2.
Beoordeling
Het verweer van de verdediging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk, omdat de handelingen met zijn geslachtsdeel gepaard gingen met seksueel getinte woorden die de verdachte gebruikte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aangiftes voor alle feiten voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals dit ook blijkt uit bijlage II. De rechtbank acht de aangiftes geloofwaardig. De eigen lezing van verdachte over diens gedrag (nodig moeten plassen of poepen) is niet aannemelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de aangiftes blijkt dat de verdachte wel degelijk opzettelijk heeft gehandeld.
De verweren worden verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 4 augustus 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Strevelsweg en de Meekrapstraat en de Lange Hill
eweg, door met zijn hand(en) zijn penis (in en over zijn broek) te betasten en vast te houden en vervolgens met zijn hand(en) op en neer gaan
debewegingen te maken over zijn penis;
2.
hij op 4 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam slachtoffer] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
  • die [naam slachtoffer] op korte afstand heeft gevolgd,
  • die [naam slachtoffer] (vervolgens) meermalen, althans eenmaal de volgende woorden heeft toegevoegd: “Ik wil je neuken” en “Ik ga je beffen” en “Ik ga je neuken met twee mannen” en “Ik ga je hard pakken” en “Je gaat mij pijpen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
  • met zijn, verdachtes, (rechter)hand zijn, verdachtes, penis vast heeft gehouden en op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt en
  • vervolgens met zijn, verdachtes, (linker)hand een (grijpende/slaande) beweging in de richting van de billen van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 4 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met
- verkrachting
door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik wil je neuken” en “Ik ga je beffen” en “Ik ga je neuken met twee mannen” en “Ik ga je hard pakken” en “Je gaat mij pijpen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 19 mei 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Ebenhaezerstraat en de Carnissesingel, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn ontblote geslachtsdeel te maken;
5.
hij op 29 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Lijnzaadstraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn ontblote geslachtsdeel te maken;
6.
hij op 24 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Develstraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn ontblote geslachtsdeel te maken;
7
hij op 27 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Zwijndrechtsestraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden;
8
hij op 27 juli 2020 te Rotterdam, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een woning, gelegen aan de [adres] , terwijl een ander, te weten [naam slachtoffer 2] daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De kennelijke verschrijvingen in de bewezen verklaarde tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1, 2 en 3:
de eendaadse samenloop van
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd,
en
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en
bedreiging met verkrachting;
Feiten 4, 5, 6 en 7:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
Feit 8.
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij haars ondanks tegenwoordig is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich vijfmaal schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zijn ontblote geslachtsdeel op de openbare weg te tonen en te betasten of door zijn geslachtsdeel in of over zijn broek te betasten, waarbij de verdachte in meerdere gevallen op (soms zeer) korte afstand achter het slachtoffer bleef aanlopen en daarbij seksueel getinte opmerkingen maakte. Eén van de slachtoffers heeft hij ook geprobeerd aan te randen en bedreigd met verkrachting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door met ontbloot geslachtsdeel in de woning van één van de slachtoffers binnen te dringen.
Het gedrag van de verdachte wordt als onfatsoenlijk, aanstootgevend en bedreigend beschouwd en is in strijd met de sociale norm in het publieke domein. Voor toevallig aanwezigen kan het hinderlijk en zelfs beangstigend zijn om geconfronteerd te worden met iemand die voor hun ogen onverhoeds seksueel getinte handelingen verricht en/of seksueel getinte opmerkingen maakt. De verdachte heeft niet stilgestaan bij de mogelijke gevoelens van anderen en heeft slechts gehandeld ter bevrediging van zijn eigen kennelijke drang tot het in het openbaar verrichten van dergelijke handelingen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel veelvuldig voor andersoortige feiten.
7.3.2.
Rapporten
Psycholoog drs. T. ‘t Hoen heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 november 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, ADHD, gecombineerde type, en een stoornis in het gebruik van cocaïne, matig tot ernstig. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een combinatie van deze stoornissen. Vanwege het feit dat betrokkene het ten laste gelegde ontkent, kan geen verband worden gelegd tussen de stoornissen en de ten laste gelegde feiten. De psycholoog onthoudt zich dan ook van een advies omtrent de mate van toerekening.
De psycholoog schat het risico op grensoverschrijdend probleemgedrag dan wel delictgedrag in meer algemene zin in als matig tot hoog zonder passende begeleiding en hulpverlening.
De verdachte beschikt slechts over een beperkt aantal protectieve factoren. Er is wel sprake van een gemiddelde intelligentie en is hij gemotiveerd voor behandeling. Voorts heeft hij enkele positieve levensdoelen en is hij bereid tot het nemen van medicatie, wat hij nu ook al doet.
Indien de verdachte onvoldoende behandeld wordt, is het risico dat het proces van disfunctioneren en van daaruit het plegen van delictgedrag groot. De combinatie van stoornissen bij betrokkene laat zich lastig veranderen. Temeer daar er op nagenoeg alle levensgebieden forse problemen bestaan. Alles versterkt elkaar en er ontstaat een vicieuze cirkel. Derhalve is intensieve behandeling noodzakelijk om het reeds langdurig bestaande patroon te doorbreken. Positief gegeven is wel dat betrokkene oprecht en intrinsiek gemotiveerd is tot een dergelijke intensieve behandeling.
De psycholoog is van mening dat er een langdurige klinische behandeling in een forensische setting (op een Forensisch Psychiatrische Afdeling) geïndiceerd is. De verdachte is in detentie inmiddels abstinent van middelen. Hij zal echter moeten leren abstinent te blijven. Om deze reden dienen de copingvaardigheden van de verdachte te worden uitgebreid en versterkt. Tegelijkertijd dient de persoonlijkheidspathologie van de verdachte adequaat behandeld te worden. Met name aandacht voor de emotie-, impuls- en agressieregulatie is van belang. Tegelijkertijd moet aandacht zijn voor de sociaal-maatschappelijke problemen op alle leefgebieden van de verdachte. Er dient hulp te zijn bij het vinden van passend werk, hij zal geholpen moeten worden bij zijn financiën, alsmede bij huisvesting. Een begeleide woonvorm is na de klinische behandeling aangewezen. Na het klinische traject is ook een langer durende nazorg essentieel, zodat hij geholpen wordt bij het in de praktijk brengen van het aangeleerde, maar ook als vangnet bij tijdelijke terugval in probleemgedrag.
De psycholoog acht enerzijds bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf een passend juridisch kader. Temeer daar betrokkene intrinsiek gemotiveerd is voor een dergelijk traject. Het nadeel van dit kader is echter dat wanneer betrokkene zich niet aan zijn voorwaarden houdt en weer terugvalt in oud probleemgedrag, er niets anders resteert dan het uitzitten van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Er is gesproken over een ISD-maatregel. De verdachte lijkt aan de voorwaarden te voldoen hiervoor. Contra-indicaties zijn er niet voor. De ervaring is dat het bovenstaande beschreven hulpverleningstraject goed plaats kan vinden binnen een ISD-kader. Het risico dat er dan een ongewenst ‘gat’ tussen detentie en klinische behandeling ontstaat, is dan minimaal. De psycholoog kan zich dan ook wel vinden in een dergelijk advies, waarbij wel nadrukkelijk het advies is om zo snel mogelijk te starten met een klinische behandeling.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 december 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte staat bekend als stelselmatige dader en komt in aanmerking voor de ISD-maatregel. Vanuit het dossieronderzoek van de reclassering komt naar voren dat bijna alle leefgebieden criminogeen zijn: huisvesting, dagbesteding, financiën, relaties/seksualiteit, vrienden, middelen, psychosociaal functioneren en houding.
Er is door de jaren heen vele malen aan de verdachte verplichte hulpverlening opgelegd. Afgelopen jaar was de verdachte dakloos, zonder dagbesteding en zonder inkomen. Hulpverlening ten aanzien van zijn praktische problemen kwam niet van de grond. Bij de verdachte is sprake van middelenproblematiek (cocaïnegebruik) en psychische problematiek (een persoonlijkheids- en een aandachtstoornis).
De reclassering is van mening dat de verdachte de afgelopen twee jaar voldoende kansen heeft gehad tijdens het reguliere reclasseringstoezicht en is van mening dat de mogelijkheden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling/maatregel zijn uitgeput. De kans op onttrekking aan voorwaarden wordt zeer hoog geschat.
Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat een langdurige klinische behandeling het best passend is voor de problematiek van de verdachte met daarop aansluitend een verblijf in een woonvoorziening, Dit alles is het best praktisch te realiseren in het sterk gestructureerde kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Het opleggen van de ISD-maatregel wordt dan ook door de reclassering geadviseerd, mede gelet op het feit dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat.
Voorts blijkt uit de voortgangsverslagen van het Leger des Heils van 7 augustus 2020 en
2 september 2020 dat het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet toereikend is geweest voor de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2020 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Ook is de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel van de officier van justitie conform de eisen uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen en eerder ingezette hulpverleningstrajecten er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering en de psycholoog dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat het opleggen van de ISD-maatregel enkel is aangewezen, indien alternatieven ontbreken. Naar de mening van de verdediging kan dit alternatief worden gevonden in het opleggen van een (deels) voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft meerdere keren in het kader van voorwaardelijke straf(delen) een hulpverleningstraject gelopen, maar deze trajecten hebben tot op heden niet afdoende resultaat, namelijk het abstinent blijven van verdovende middelen en het stabiliseren van zijn leven, bewerkstelligd. De verdachte heeft onverminderd veel problemen op bijna alle leefgebieden en blijft delicten plegen. De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten begaan onder invloed van verdovende middelen en daar zit naar het oordeel van de rechtbank dan ook mede het recidiverisico voor het plegen van feiten in. Een stevig juridisch kader is de enige mogelijkheid om de verdachte de zorg te bieden om zijn leven te stabiliseren en zo de recidivevermindering te bewerkstelligen. De rechtbank is het dan ook met de officier van justitie en de verdediging eens dat het voornaamste doel van de op te leggen ISD-maatregel in dit geval de behandeling van de verdachte is, zodat in het kader van de executie de aanbeveling wordt gedaan zo spoedig mogelijk met de klinische behandeling te starten. Daarnaast vereist ook de veiligheid van personen of goederen dat aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Daarbij is ook gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen.
Gelet op het feit dat de behandeling van de verdachte in het ISD-traject vooropstaat, zal de rechtbank, op verzoek van de verdediging, beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Bepaald wordt dat het openbaar ministerie de rechtbank daar binnen 12 (twaalf) maanden over bericht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen tenuitvoerlegging

8.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Rolnummer 22/002230-18
Bij arrest van 4 juni 2019 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 26 september 2019.
Parketnummer 10/263335-19
Bij vonnis van 6 november 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken, waarvan een gedeelte groot 2 (twee) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 20 november 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie/standpunt verdediging
Gelet op de door de officier van justitie gevorderde ISD-maatregel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het niet opportuun is de tenuitvoerlegging te vorderen van de voorwaardelijke straffen. De officier van justitie is dan ook van mening dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk acht, de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en dit arrest en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis en arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet opportuun is de voorwaardelijke gevangenisstraffen ten uitvoer te leggen, aangezien de rechtbank de ISD-maatregel aan de verdachte zal opleggen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen daarom worden afgewezen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 45, 55, 57, 239, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
bepaalt dat de rechtbank binnen 12 (twaalf) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het openbaar ministerie daarover wordt bericht;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 november 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van 4 juni 2019 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en P. van Dijken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Strevelsweg en/of de Meekrapstraat en/of de Lange Hillweg, door met zijn hand(en) zijn penis (in en/of over zijn broek) te betasten en/of vast te houden en/of vervolgens met zijn hand(en) op en neer gaan bewegingen te maken over zijn penis;
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
  • die [naam slachtoffer] op korte afstand heeft gevolgd,
  • die [naam slachtoffer] (vervolgens) meermalen, althans eenmaal de volgende woorden heeft toegevoegd: “Ik wil je neuken” en/of “Ik ga je beffen” en/of “Ik ga je neuken met twee mannen” en/of “Ik ga je hard pakken” en/of “Je gaat mij pijpen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
  • met zijn, verdachtes, (rechter)hand zijn, verdachtes, penis vast heeft gehouden en/of op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt en/of
  • (vervolgens) met zijn, verdachtes, (linker)hand een (grijpende/slaande) beweging in de richting van de billen van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik wil je neuken” en/of “Ik ga je beffen” en/of “Ik ga je neuken met twee mannen” en/of “Ik ga je hard pakken” en/of “Je gaat mij pijpen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 19 mei 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Ebenhaezerstraat en/of de Carnissesingel, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn (ontblote) geslachtsdeel te maken;
5.
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Lijnzaadstraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn (ontblote) geslachtsdeel te maken;
6.
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Develstraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zijn geslachtsdeel aan te raken en trekkende en/of knijpende bewegingen in/aan zijn (ontblote) geslachtsdeel te maken;
7
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Rotterdam de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Zwijndrechtsestraat en/of Oostendamstraat, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden;
8
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Rotterdam, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een woning, gelegen aan de [adres] , terwijl een ander, te weten [naam slachtoffer 2] daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden.