ECLI:NL:RBROT:2020:12144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 december 2020
Zaaknummer
10/228498-20 / TUL VV: 10/228903-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor diefstallen vergezeld van bedreiging met geweld

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee diefstallen en een poging tot diefstal, alle vergezeld van bedreiging met geweld. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het stelen van geld uit verschillende zonnestudio's op 10 september 2020. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de verdachte de medewerkers van de zonnestudio's had bedreigd en gedwongen om de kassa's open te maken. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen, in combinatie met de handelingen van de verdachte, voldoende waren om te spreken van bedreiging met geweld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, waarvan een jaar voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn verleden en de ernst van de feiten, een gevangenisstraf nodig had om recidive te voorkomen. Tevens werd een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/228498-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/228903-19
Datum uitspraak: 24 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw mr. S. Epema, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 23 oktober 2020;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/228903-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden van het geweldscomponent, zodat ten aanzien van feit 1 een diefstal en ten aanzien van de feiten 2 en 3 een poging tot diefstal overblijft. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de ten laste gelegde handelingen waaruit het geweld dan wel de bedreiging met geweld zou moeten blijken, niet van dien aard zijn dat dit dusdanig kan worden gekwalificeerd.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van de aangiftes van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en de verklaring van de verdachte staat vast dat de verdachte op 10 september 2020 bij zonnestudio [naam zonnestudio 1] geld heeft weggenomen en bij zonnestudio [naam zonnestudio 2] en zonnestudio [naam zonnestudio 3] heeft gepoogd geld weg te nemen.
Aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verklaard dat de verdachte op een voor haar dreigende toon zei dat hij geld wilde hebben en dat aangeefster [naam slachtoffer 1] de kassa open moest maken. Toen zij om de balie heen weg wilde lopen, liep de verdachte achter haar aan en zei nogmaals op boze toon dat zij de kassa open moest maken. Dit heeft zij vervolgens ook gedaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft aangeefster [naam slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte ineens de zonnestudio in kwam lopen en naar haar riep dat ze de kassa open moest maken. Uit de camerabeelden van zonnestudio [naam zonnestudio 2] blijkt voorts dat de verdachte, toen aangeefster [naam slachtoffer 2] achter de toonbank ging staan, naar haar toe stapte en achter de toonbank kwam en dat hij op 30 á 40 centimeter afstand van aangeefster [naam slachtoffer 2] kwam te staan. Vervolgens sommeerde de verdachte aangeefster [naam slachtoffer 2] om nu de kassa open te maken en zette daarbij nog een stap in haar richting. Hierop deed aangeefster [naam slachtoffer 2] een stap achteruit, waardoor de ruimte achter haar werd verkleind.
Aangeefster [naam slachtoffer 3] heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verklaard dat de verdachte de zonnestudio in kwam lopen en direct naar de toonbank liep waar zij stond. De verdachte sommeerde haar vervolgens om de kassa open te maken en pakte aangeefster [naam slachtoffer 3] daarbij ook kort bij haar arm vast. Toen de verdachte probeerde om zelf de kassa open te maken, omdat aangeefster [naam slachtoffer 3] dit niet deed, pakte hij haar weer bij haar arm vast. Ook heeft de verdachte tegen aangeefster [naam slachtoffer 3] gezegd dat ze de kassa open moest doen en hij haar geen pijn wilde doen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde en hierboven omschreven handelingen, en met name de combinatie van die handelingen, wel degelijk bedreiging met geweld oplevert. Ten aanzien van feit 3 wordt nog overwogen dat de rechtbank, anders dan de verdediging, de woorden ‘ik wil je niet pijn doen, doe die kassa open’ aldus uitlegt dat aangeefster [naam slachtoffer 3] die kassa open moest doen, omdat de verdachte haar anders pijn zou doen.
De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde diefstal vergezeld van bedreiging met geweld en de onder 2 en 3 ten laste gelegde poging tot diefstal vergezeld van bedreiging met geweld dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 september 2020 te Rotterdam een geldbedragdat aan een ander toebehoorde, te weten aan Zonnestudio [naam zonnestudio 1] (gevestigd aan [adres 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , een medewerker van Zonnestudio [naam zonnestudio 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “ik wil geld, ik wil geld, kassa open” en “kassa open, opschieten, opschieten” en een stap in de richting van die [naam slachtoffer 1] te zetten en die [naam slachtoffer 1] aan te raken en achter die [naam slachtoffer 1] aan te lopen;
2.
hij op 10 september 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan zonnestudio [naam zonnestudio 2] (gevestigd aan [adres 2] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, die [naam slachtoffer 2] (dreigend) de woorden “maak die kassa open” en “jij maakt die kassa open”, en “jij gaat nu openmaken” heeft toegevoegd en een stap in de richting van die [naam slachtoffer 2] heeft gezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 10 september 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan zonnestudio [naam zonnestudio 3] (gevestigd aan [adres 2] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, die [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden “maak de kassa open” en “ik wil je niet pijn doen, doe die kassa open” heeft toegevoegd en die [naam slachtoffer 3] meermalen bij haar arm heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
2.
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
3.
poging tot diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een diefstal vergezeld van bedreiging met geweld en aan twee pogingen tot diefstal vergezel van bedreiging met geweld bij drie verschillende zonnestudio’s. De verdachte heeft in de zonnestudio’s tegen het daar aanwezige personeel gezegd dat hij geld wilde en dat ze de kassa open moesten maken. In de zonnestudio [naam zonnestudio 1] heeft hij daarbij nog een stap gezet in de richting van de medewerkster en is haar vervolgens achterna gelopen. In zonnestudio [naam zonnestudio 2] heeft de verdachte naast het sommeren de kassa open te maken een stap in de richting van de medewerkster gezet waardoor de medewerkster in het nauw werd gedreven en in zonnestudio [naam zonnestudio 3] heeft de verdachte daarnaast ook nog gezegd dat hij de medewerkster geen pijn wilde doen en haar bij haar arm vastgepakt. Dergelijke feiten zijn voor de direct betrokkenen beangstigend. Bovendien worden hierdoor gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, niet alleen bij de direct betrokkenen, maar ook bij de samenleving in het algemeen. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door zijn drang naar harddrugs waarvoor hij geld nodig had. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage en de verklaring van de reclasseringswerker op de terechtzitting
Stichting Verslavingsreclassering, Antes, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 oktober 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Aanvankelijk zag de reclassering geen mogelijkheden om het toezicht dat was opgelegd onder parketnummer 10/228903-19 voort te zetten. Naar aanleiding van de gesprekken die de reclassering met de verdachte heeft gevoerd en het overleg dat zij hebben gehad met de inrichtingspsycholoog, de voormalige behandelaar van de verdachte bij Ipse de Bruggen en het NIFP-IFZ, is de reclassering van mening dat een klinische opname noodzakelijk is om het resocialisatietraject voort te zetten en de kans op recidive daarmee te verkleinen. Een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden is hierbij passend.
De verdachte is gediagnosticeerd met een IQ van 61 (wat betekent dat hij een verstandelijke beperking heeft, met beperkingen in het conceptuele, sociale en praktische domein) en een stoornis in het gebruik van cocaïne, welke nog onvoldoende behandeld is. Daarnaast heeft de verdachte zich nog onvoldoende copingsvaardigheden eigen gemaakt welke een klinische behandeling noodzakelijk maken.
Er is sprake van instabiliteit op meerdere leefgebieden waarbij zijn gedrag, houding en het drugsgebruik recidive verhogend lijken te zijn. De inschatting is dat er zonder klinische behandeling, begeleiding en beweeggrond (motivatie) vanuit de verdachte geen verandering komt in de situatie.
De reclassering adviseert een reclasseringstoezicht op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- opname in een zorginstelling;
- opname in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meldplicht;
- behandelverplichting;
- indien nodig meewerken aan budgetbeheer dan wel onder bewindstelling.
Mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker bij Stichting Verslavingsreclassering Antes, heeft ter terechtzitting van 10 november 2020 verklaard dat het vertrouwen dat de verdachte nu gemotiveerd is om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden nog wel moet groeien. Maar dat als zij er geen vertrouwen in zou hebben, ze een andere keuze gemaakt zou hebben met betrekking tot het advies aan de rechtbank. De reclasseringswerker deelt de mening van Ipse de Bruggen, waar de verdachte tot augustus van dit jaar in behandeling was, dat hij nog niet is uitbehandeld en dat het recidiverisico hoog is. Voorts heeft zij verklaard dat per 11 november 2020 een plek voor de verdachte beschikbaar is voor klinische behandeling bij FPA Wier+. Indien de verdachte eerst nog een deel van de gevangenisstraf uit zal moeten zitten, dan zal er een overbruggingsplek worden geregeld, mocht hij na de detentie niet direct terecht kunnen bij Wier+. De reclasseringswerker heeft aangegeven dat er meer plekken in Nederland, buiten deze regio, zijn waar de verdachte terecht kan voor een klinische opname in een FPA met specifieke behandelmogelijkheid voor licht verstandelijk beperkten met een verslaving aan harddrugs.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de verdediging gevraagd, geen recht doet aan de ernst van de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en de verdachte ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven gemotiveerd te zijn om hieraan mee te werken, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 260,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is de officier van justitie van mening dat deze toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 750,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu zowel de materiële als de immateriële schade niet is onderbouwd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering ten aanzien van het immateriële gedeelte wel voor toewijzing in aanmerking komt, de vordering op dit punt dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is niet onderbouwd met stukken. Om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen om deze stukken toe te voegen aan haar vordering, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 december 2019 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 212 (tweehonderdtwaalf) dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 7 (zeven) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 26 december 2019.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter dan zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is voor de duur van maximaal een jaar. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. De veroordeelde dient tijdens de behandeling mee te werken aan diagnostisch onderzoek. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan die indicatiestelling en plaatsing;
2. de veroordeelde zal na afloop van zijn klinische traject gedurende het resterende deel van de proeftijd verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
3. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij de reclassering op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde zal zich na zijn klinische traject ambulant laten behandelen door een zorgverlener, nader te bepalen door de reclassering. Deze behandeling duurt zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. de veroordeelde zal indien de reclassering het noodzakelijk vindt, meewerken aan budgetbeheer dan wel een onder bewindstelling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 750,-(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 7 (zeven) dagen, van de bij vonnis van 12 december 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Rotterdam een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Zonnestudio [naam zonnestudio 1] (gevestigd aan [adres 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , een medewerker van Zonnestudio [naam zonnestudio 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: 'ik wil geld, ik wil geld, kassa open" en/of "kassa open, opschieten, opschieten" en/of een stap in de richting van die [naam slachtoffer 1] te zetten en/of die [naam slachtoffer 1] aan te raken en/of achter die [naam slachtoffer 1] aan te lopen, althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan zonnestudio [naam zonnestudio 2] (gevestigd aan [adres 2] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, die [naam slachtoffer 2] (dreigend) de woorden "maak die kassa open" en/of "jij maakt die kassa open", terwijl hij, verdachte, (dreigend) zijn hand in zijn, verdachtes, zak hield, en/of "jij gaat nu openmaken" heeft toegevoegd en/of een stap in de richting van die [naam slachtoffer 2] heeft gezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan zonnestudio [naam zonnestudio 3] (gevestigd aan [adres 2] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 3] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, die [naam slachtoffer 3] (dreigend) de woorden "maak de kassa open" en/of "ik wil je niet pijn doen, doe die kassa open" heeft toegevoegd en/of die [naam slachtoffer 3] meermalen bij haar arm heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.