In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het invoeren, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne, alsook van het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was in Detentiecentrum Rotterdam, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Kuster. De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor, zoals geadviseerd door de Reclassering Nederland.
Tijdens de zitting op 15 september 2020 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de verborgen ruimte in de auto waarin de cocaïne en het geld waren aangetroffen. De verdachte ontkende echter kennis te hebben van deze verborgen ruimte en verklaarde dat hij de auto had geleend om naar zijn vriendin in Antwerpen te gaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en het geld in de auto. De rechtbank benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de verdachte de auto bestuurde, niet voldoende was om aan te nemen dat hij op de hoogte was van de verborgen goederen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat het Openbaar Ministerie niet had kunnen bewijzen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne en het geld. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een geldbedrag van € 375,- en een iPhone aan de verdachte, terwijl de personenauto aan een derde werd teruggegeven. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.