ECLI:NL:RBROT:2020:12118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
ROT 19/5821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een omgevingsvergunning. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de bestemming naar reguliere logistiek van een deel van een kavel in Bleiswijk. Het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 20 juli 2019 is begonnen en op 30 augustus 2019 is geëindigd. Eiseres had op 10 september 2019 bezwaar gemaakt, wat dus niet tijdig was.

Eiseres betoogde dat de bekendmaking van het besluit niet in overeenstemming was met de Dienstenrichtlijn, omdat de procedures voor het verkrijgen van een overheidstoestemming vooraf openbaar gemaakt moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet in strijd zijn met de artikelen 10 en 13 van de Dienstenrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de mededeling van het besluit geen invloed heeft op de aanvang van de bezwaartermijn en dat eiseres voldoende tijd had om bezwaar te maken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Wildschut,
en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Kaya.
Met als derde belanghebbende:
[vergunninghoudster], vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het project: het wijzigen van de bestemming naar reguliere logistiek van een deel van de kavel op de locatie [adres] te Bleiswijk.
Bij besluit van 23 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit van 19 juli 2019 op diezelfde dag aan de vergunninghouder heeft verzonden en dat verweerder het besluit op 31 juli 2019 in het gemeenteblad van de gemeente Lansingerland heeft gepubliceerd
.Eiseres heeft op 10 september 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Eiseres betoogt in de gronden van beroep, nader toegelicht ter zitting, dat de uitleg die verweerder aan de Awb en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft niet in overeenstemming is met Richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn). Zij voert daartoe aan dat artikel 13, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat procedures om een overheidstoestemming te verkrijgen (bijvoorbeeld de procedure om ontvankelijk te worden verklaard in een bezwaar) vooraf openbaar dienen te worden gemaakt – dus niet op een moment dat er al termijnen gaan lopen. Artikel 10, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn geeft aan dat procedures met betrekking tot het verkrijgen van overheidstoestemmingen niet arbitrair mogen zijn. Dat is precies wat wel gebeurt, aangezien het netto resultaat van de onderhavige ‘onverwijlde’ bekendmaking is dat een derde belanghebbende het moet doen met de toevallige kliekjes van de bezwaartermijn, aldus eiseres. Subsidiair stelt eiseres dat op het moment dat verweerder mededeling heeft gedaan van het primaire besluit al ongeveer 30% van de bezwaartermijn was verstreken.
3. De rechtbank is van oordeel dat, ook als moet worden aangenomen dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is op de gevraagde en verleende vergunning en eiseres, die de vergunning niet heeft aangevraagd, beroep kan doen op artikel 10, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van deze richtlijn, dit betoog niet kan slagen.
3.1.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3.8 van de Wabo geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1. van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis- aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van die aanvraag.
Artikel 10, eerste lid van de Dienstenrichtlijn luidt als volgt:
Vergunningstelsels zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen.
Artikel 13, eerste lid van de Dienstenrichtlijn luidt als volgt:
De vergunningsprocedures en -formaliteiten zijn duidelijk, worden vooraf openbaar gemaakt en bieden de aanvragers de garantie dat hun aanvraag objectief en onpartijdig wordt behandeld.
3.2.
De rechtbank overweegt dat, naar tussen partijen ook niet in geschil is, uit de artikelen 3:41 en 3:45 van de Awb en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover volgt dat een besluit op een aanvraag, waar in deze zaak sprake van is, wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan de aanvrager en dat de mededeling van het besluit geen constitutieve betekenis heeft voor de inwerkingtreding en niet bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. De mededeling is enkel een kennisgeving. Gelet op het voorgaande is de bezwaartermijn gaan lopen op 20 juli 2019, de dag na de verzending van het besluit, en geëindigd op 30 augustus 2019. Nu verweerder het bezwaarschrift op 10 september 2019 heeft ontvangen, is dit niet tijdig ingediend.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat artikel 10, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn ziet op de voorwaarden voor verlening van een vergunning, niet op de bekendmaking van een besluit op een aanvraag en de termijn waarbinnen door een derde bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit. Artikel 13, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn ziet op het openbaar maken van de vergunningsprocedures en -formaliteiten, niet op het openbaar maken van de aanvang van de procedure voor het maken van bezwaar door een derde tegen een besluit op een aanvraag om een vergunning.
Uit voornoemde artikelen van de Dienstenrichtlijn kan, anders dan eiseres betoogt, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden afgeleid dat de mededeling van een besluit over een gevraagde omgevingsvergunning gelijktijdig moet gebeuren met de bekendmaking van dit besluit zodat de termijn voor het indienen van bezwaar altijd dezelfde is. Dit betekent dat de bepalingen in de Awb en de Wabo over de bekendmaking en mededeling van die besluiten en de procedure en termijnen voor het maken van bezwaar daartegen niet in strijd zijn met de artikelen 10 en 13 van de Dienstenrichtlijn. De beroepsgrond faalt.
3.4.
Voor zover eiseres stelt dat zij te weinig tijd heeft gehad voor het indienen van bezwaar omdat verweerder pas twaalf dagen na bekendmaking van het primaire besluit hiervan mededeling heeft gedaan, wordt zij evenmin gevolgd. Overwogen wordt dat eiseres nog altijd ruim vier weken de tijd heeft gehad om bezwaar te maken. Dit acht de rechtbank niet onredelijk kort. Eiseres had binnen deze termijn in elk geval pro-forma bezwaar kunnen maken. De omstandigheid dat eiseres eerst zelf met de vergunninghoudster het gesprek is aangegaan, maakt dat niet anders.
4. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2020.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.