ECLI:NL:RBROT:2020:12114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/10/609582 / KG ZA 20-1136
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil na ontruimingsvonnis met niet-gemotiveerde uitvoerbaar bij voorraadverklaring

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiseres, die huurder is van een woning van gedaagde, een verbod op de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis dat door de kantonrechter is uitgesproken. Dit vonnis, gedateerd 13 november 2020, heeft de huurovereenkomst ontbonden en eiseres veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Eiseres stelt dat de ontruiming onomkeerbaar is en dat zij, hangende het hoger beroep, in de woning moet kunnen blijven wonen. Gedaagde, de stichting Havensteder, voert verweer en stelt dat de ontruiming noodzakelijk is vanwege eerdere overlast door eiseres. De voorzieningenrechter moet nu beoordelen of de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis geschorst moet worden totdat het hoger beroep is beslist.

De voorzieningenrechter overweegt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter niet gemotiveerd is, wat betekent dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Dit is in strijd met de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat in dergelijke gevallen ook feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan de uitspraak hebben voorgedaan, betrokken moeten worden in de belangenafweging. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van eiseres om in de woning te blijven, zwaarder weegt dan het belang van Havensteder bij de executie van het vonnis. Eiseres heeft aangetoond dat zij geen overlast meer veroorzaakt en dat haar hulpverlening in gevaar komt als zij moet verhuizen. Daarom wordt de vordering van eiseres toegewezen en wordt Havensteder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609582 / KG ZA 20-1136
Vonnis in kort geding van 17 december 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HAVENSTEDER,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. de Jong te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Havensteder genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2020,
  • de producties van [eiseres] ,
  • een productie van Havensteder,
  • de mondelinge behandeling van 15 december 2020,
  • de spreekaantekeningen van Havensteder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] huurt van Havensteder de woning [adres] te Rotterdam (hierna: de woning).
2.2.
Bij vonnis van 13 november 2020, gewezen onder zaak-/rolnummer 8536733 / CV EXPL 20-16525, heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam de onder 2.1 bedoelde huurovereenkomst ontbonden en [eiseres] veroordeeld – kort gezegd – de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Dit vonnis luidt voor zover hier van belang:
“(…)
4.7 (…)
Het belang van Havensteder om de structurele en ernstige overlast vanuit en in de nabijheid van het gehuurde te beëindigen en aan de omwonenden weer het aan hen toekomende huurgenot te verschaffen, weegt in het onderhavige geval dan ook zwaarder dan het belang van [eiseres] om in het gehuurde te blijven wonen. Van omwonenden kan niet worden verlangd dat zij deze structurele en ernstige overlast van [eiseres] nog langer ervaren. De niet-gemotiveerde stelling van [eiseres] dat omwonenden inmiddels geen overlast meer ervaren, doet aan het voorgaande niets af. Dit geldt te meer nu de tekortkomingen van [eiseres] in het verleden niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Er is dan ook sprake van een tekortkoming van voldoende gewicht die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
4.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door Havensteder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde worden toegewezen (…)”.
2.3.
Havensteder heeft de ontruiming van de woning doen aanzeggen tegen 21 december 2020.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Havensteder te verbieden het op 13 november 2020 uitgesproken vonnis voor wat betreft de ontruiming ten uitvoer te leggen totdat het gerechtshof in beroep in deze zaak uitspraak zal hebben gedaan.
3.2.
Havensteder gemotiveerd voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De ontruiming van de woning is gepland op 21 december 2020. De spoedeisendheid van de zaak is daarmee gegeven. De spoedeisendheid is ook niet betwist door Havensteder.
4.2.
Havensteder beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 13 november 2020 (zie 2.2) over een executoriale titel om tot ontruiming van de woning over te gaan. De vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van dat vonnis, voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door [eiseres] tegen het vonnis aangekondigde hoger beroep is beslist.
4.3.
Tot 20 december 2019 gold als toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van zowel een in kracht van gewijsde gegaan vonnis als van een vonnis waartegen een rechtsmiddel was ingesteld of nog openstond, of sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
Bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. Uit dat arrest volgt dat – samengevat weergegeven – nu uitgangspunt in een executiegeschil is, dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die zich na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die volgens eiser rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Een belangenafweging kan tot een ander oordeel leiden.
4.5.
In dit geval is sprake van een vonnis waartegen een rechtsmiddel openstaat. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat de deurwaarder inmiddels opdracht heeft gekregen om de appeldagvaarding uit te brengen. In het vonnis van 13 november 2020 is de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd.
4.6.
Het belang van [eiseres] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door haar in te stellen hoger beroep is beslist, is in de eerste plaats gelegen in het gegeven dat ontruiming van de woning feitelijk onomkeerbaar is. [eiseres] stelt daarnaast dat het voor haar van groot belang dat zij, hangende het in te stellen hoger beroep tegen het vonnis van 13 november 2020, in de woning kan blijven wonen. [eiseres] gebruikt nu medicatie en zij wordt bijgestaan door diverse hulpverleners. Zij veroorzaakt al maanden geen overlast meer. Zij woont nu als enige in de woning en gedraagt zich als goed huurder. Indien [eiseres] de woning nu moet ontruimen, kan zij nergens anders terecht zonder dat haar hulpverlening in gevaar komt.
4.7.
Havensteder voert aan dat de door [eiseres] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden reeds zijn meegewogen in het vonnis van 13 november 2020. In de onderhavige procedure mogen deze feiten en omstandigheden daarom niet meer worden meegenomen in het kader van een belangenafweging. Dat zou namelijk neerkomen op een verkapt appel. Havensteder heeft er groot belang bij dat zij het vonnis van 13 november 2020 nu ten uitvoer kan leggen. [eiseres] heeft in het verleden grote overlast veroorzaakt. De aard en ernst van die overlast en de onveiligheidsgevoelens en onrust die dat op dat moment bij omwonenden heeft veroorzaakt, maken dat Havensteder niet bereid is om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten. De uitkomst van het hoger beroep kan nog lang duren en Havensteder heeft er geen vertrouwen in dat [eiseres] geen overlast meer zal veroorzaken.
4.8.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer dat de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden reeds zijn meegewogen in het vonnis van de kantonrechter van 13 november 2020 en daarom in dit executiegeschil geen rol meer kunnen spelen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is in het vonnis van 13 november 2020 de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 volgt dat de voorzieningenrechter in een dergelijk geval bij de te maken belangenafweging ook feiten en omstandigheden die zich voorafgaande aan de uitspraak hebben voorgedaan, moet betrekken. In het geval van een niet gemotiveerde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, moet immers worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden (zie r.o. 5.6.2 jo. 5.3.6 jo. 5.4.3 HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425 m.nt. A.I.M. van Mierlo onder 6) en JBPr 2020/21 m.nt. S.M.A.M. Venhuizen onder 3.3.2)). Niet van belang is dat (een deel van) de door [eiseres] in dit executiegeschil aangevoerde feiten en omstandigheden ook al door de kantonrechter in zijn vonnis zijn betrokken. Dat was immers in het kader van het oordeel over de vraag of de vordering tot ontbinding en ontruiming moest worden toegewezen en niet – zoals hier aan de orde is – in het kader van de vraag of Havensteder het vonnis ten uitvoer mag leggen terwijl dit nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [eiseres] (zie 4.6) om in afwachting van de uitspraak in het door haar in te stellen hoger beroep tegen het vonnis van 13 november 2020, zwaarder dan het door Havensteder gestelde belang (zie 4.7) bij executie van dat vonnis op dit moment. Havensteder heeft niet betwist dat het in het kader van de behandeling van en hulpverlening aan [eiseres] van belang is dat zij in de woning kan blijven wonen. Havensteder heeft erkend dat het beter gaat met [eiseres] en dat er al maandenlang geen overlastklachten meer zijn. De vrees van Havensteder dat [eiseres] mogelijk terugvalt in het overlast veroorzakende gedrag indien zij haar hulpverleners (opnieuw) de deur wijst en/of overlastgevende bezoekers ontvangt, is op dit moment te zeer speculatief van aard om zwaarder te wegen dan de belangen van [eiseres] . Havensteder had er zo bezien ook – nu er geen recente overlastklachten zijn – voor kunnen kiezen de ontruiming uit te stellen en alsnog daartoe over te gaan zodra [eiseres] opnieuw overlast zou veroorzaken. Nu Havensteder daarvoor niet heeft gekozen, zal de voorzieningenrechter de belangen moeten afwegen naar de huidige stand van zaken.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen op na te melden wijze.
4.11.
Havensteder zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 106,47
- griffierecht 83,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.169,47

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt Havensteder om het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2020, gewezen onder zaak-/rolnummer 8536733 / CV EXPL 20-16525, voor zover het de ontruiming van de woning betreft, ten uitvoer te leggen, totdat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of totdat op het door [eiseres] tegen dit vonnis aangekondigde hoger beroep is beslist,
5.2.
veroordeelt Havensteder in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.169,47,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
[2083/1980]